Oostkerke onder de oorlog 1914-1918

René De Keyser

Oostkerke in 1914

Ons dorp was toen nog een stil dorp op de boerenbuiten. In 1909 telde Oostkerke 1050 inwoners, één der hoogste cijfers die het ooit bereikte.

De gemeenteraad was samengesteld uit de burgemeester Henri Cocquyt, de schepenen Camiel Dobbelaere en Louis Hobus, met als raadsleden Valentin Loobuyck, Desiré Sneyaert, Louis Mengé en Amedée Vlamynck. De gemeenteraad vergaderde op de hoogkamer van de huidige herberg "'t Oud Gemeentehuis". E.H. Emiel Van Der Augstraeten (geboren te Meulebeke op 6.1.1860) was pastoor sedert 29.1.1914. Brigadier Veldwachter was Willem Prenen. Vital Sanders was hoofdonderwijzer in de gemeenteschool en zuster Andrea van de zusters Maricolen was moeder-overste in de meisjesschool.

Van de huidige nutsvoorzieningen bestond er nog niet veel. Er was één "publieke" telefoon bij Karel Provoost. Elektriciteit was er nog niet, de brievenpost kwam via het postkantoor van Damme. Enkele jonge mannen hadden al een fiets. Er was ook op de Damse vaart een stoomboot van kapitein Brevee voor reizigers en goederenvervoer naar en van Brugge en Sluis. Jules Van Rollegem reed met een paard en tramkar de woensdag en zaterdag naar Brugge en deed aldus boodschappen. De boeren reden op zaterdag met paard en sjees naar Brugge met boter en eieren naar de markt.

Als nijverheid was er op de Syphon de steenbakkerij. Daar woonde ook Frans Braet, aannemer van baggerwerken en bruggenbouw.

De inwoners verplaatsten zich toen veel minder dan nu. Er waren vooreerst de vele vrije beroepen ter plaatse:

bakker: Jan Slabbinck, molenaar: Jules Thooft, hoefsmid: Frans Boussemaere, smid: Louis Van Den Bussche, wagenmakers: Louis Van Poucke, Emiel De Caluwé en Constant Tytgat, schoen- en gareelmakers: Emiel Cornille en Honoré Ameele, metser: Alfons Broucke, witter: Louis Jansens, kleermakers: Louis Loeys en Medard Cosyn, zwijnenslachter: René Tytgat.

Oostkerke had toen ook een lantaarnaansteker, nl. Pol Meyer. Hij werd in die hoedanigheid aangesteld op 21.3.1912 aan 55 fr. per jaar en verving Louis Van Poucke. Er stonden immers sedert 1879 drie petroleumlantaarns in het dorp: één op het huidige kerkplein, één voor de huidige pastorie en één voor het huis van de weduwe van de gewezen gemeentesecretaris R. Tytgat.

Hierbij kwamen nog drie à vier winkels van kruidenierswaren en... de vele herbergen.

De boeren hadden toen ook nog knechten en meiden. Andere werklieden waren in dienst bij het wateringbestuur, de steenbakkerij en bij aannemer Braet. Op zondag gebeurde de meeste ontspanning bij de handboogschutters, de vele bollingen, kaartingen en biljartwedstrijden. De jaarlijkse kermis op de 2de zondag van juli was hèt hoogtepunt voor het vermaak. Maar ook de kermissen op de omringende gemeenten en de Meifoor te Brugge kwamen stilaan in trek.

Dit vredige dorpsleven werd eind juli op brutale wijze afgebroken door de mobilisatie en enkele dagen later door de oorlog 1914-1918.

De mobilisatie van het Duitse leger in 1914

De mobilisatie van het Belgisch leger werd uitgevaardigd op 31 juli 1914 om 19 uur voor al de klassen tot 1899.

Voordien waren reeds - gezien de kritieke internationale toestand - de klassen 1909, 1910 en 1911 opgeroepen. Dit geschiedde op 28 juli. Er bevonden zich 2 klassen in effectieve dienst: 1912 en 1913. De opgeroepenen moesten zich binnen de 48 uur in hun kantonnementen bevinden. Op 3 augustus was de volledige mobilisatie van de opgeroepen klassen een voldongen feit. Daags daarna begon de oorlog: de Duitsers kwamen op 4 augustus 1914 om 08.40 uur te Gemmenich over de Duits-Belgische grens. We hebben de namen terug gevonden van 43 Oostkerkse gemobiliseerde soldaten. Vermits er daarvan echter geen officiële lijst bestaat, dient voor de volledigheid enig voorbehoud gemaakt te worden. 

Lijst van de gemobiliseerde soldaten van Oostkerke (oorlog 1914-1918)

Om die lijst samen te stellen kon alleen gebruik gemaakt worden van verschillende tabellen van uitbetalingen aan de rechthebbenden van de gemobiliseerde. Zij ontvingen een kleine vergoeding om de grote nood te lenigen. Geen enkele van die tabellen is echter volledig.

Soms woonden de rechthebbenden in een andere gemeente zodat gemobiliseerde van Oostkerke niet vermeld zijn. Ook het omgekeerde kon zich voordoen: in Oostkerke wonende rechthebbenden van een gemobiliseerde die tot een andere gemeente behoorde. Bij twijfel over sommige vermelde gemobiliseerden worden zij in de lijst opgenomen. De 4 harde oorlogsjaren die deze mensen in elk geval doormaakten mogen immers wel even in aanmerking genomen worden, zelfs al zouden zij hier op een bepaald ogenblik niet gedomicilieerd geweest zijn. Naast de namen geven we - voor zover het ons bekend is - het regiment aan waartoe de betrokkenen behoorden.

  • Boerjan Louis, Dépôt de Cavalerie
  • Broucke Alfons, 1ste reg. Jagers te voet
  • Callant Camiel
  • Cocquyt Charles, 4de Linie
  • Constant Eugeen, 4de Linie
  • Cornelis Marcel
  • Cromheecke Casimir, 4de Linie
  • De Becker Henri
  • De Bruyne Camiel, 4de Linie
  • De Keyser Arthur, 4de Linie
  • De Rou René, Corps de transport, 1ère division
  • Dobbelaere André, 29ste Linie
  • Geysens Leon
  • Gobeyn Jules, 4de Linie
  • Helsmoortel Louis, 6de Linie
  • Hobus Jules, 5de Artillerie
  • Jansens Camiel
  • Kindt Edmond
  • Maenhout Alfons, 4de Linie
  • Mathys Emiel, 9de Linie
  • Meyseman Arthur, 4de Linie
  • Monbaliu Cyriel
  • Mortier Camiel, 2de Linie
  • Musschoot Jules, 6de Linie
  • Neyts Henri = Bonte Henri door legitimatie
  • Quataert Judocus, 4de Linie
  • Quataert Jules, 21ste Linie
  • Roels Alfons
  • Sabbe Adolf
  • Slabbinck Modest
  • Storme Edward
  • Storme Jules
  • Thooft René
  • Tytgat Alfons, 4de Linie
  • Tytgat René, 24ste Linie
  • Vande Cavey Alfons, 4de Linie
  • Vanderijse Emiel, 24ste Linie
  • Vanderijse Gustaaf, 5de Linie
  • Van Middelem August, Groupe Artillerie de la 3ème brigade mixte
  • Van Middelem Camiel, Genie
  • Verniest Cesar, 28ste Linie
  • Vervaecke Gustaaf, Artillerie
  • Warmoes Jerome, 4de Linie

In totaal hebben we hier dus 43 namen.

De bezetting door de Duitsers

De overrompeling van België verliep snel en brutaal. Reeds op 12 augustus sneuvelden in de grote slag te Haelen 2 Oostkerkse soldaten: Camiel De Bruyne en Casimir Cromheecke.

De inname door de Duitsers van Aarschot, Diest, Leuven en Mechelen ging gepaard met wreedheden, die er de oorzaak van waren dat veel inwoners uit die streken op de vlucht sloegen naar Vlaanderen. Luik werd door de Duitsers ingenomen op 17 augustus; Brussel werd bezet op 20 augustus. Op 7 oktober werd door de Belgische overheid verboden om nog fietsen, motoren en auto's te gebruiken om het achteruit trekkende Belgisch leger niet te hinderen.

Antwerpen viel op 9 oktober. Belgische soldaten die geen kans meer zagen om ver genoeg achteruit te trekken lieten zich in Nederland interneren. Hierbij waren de 2 Oostkerkenaren Gustaaf Vervaecke en Camiel Mortier. Enkele Oostkerkse soldaten (o.a. René Tytgat) zagen kans - terwijl het leger achteruit trok na de val van Antwerpen - om nog snel hun familie thuis te komen begroeten. Die mogelijkheid verdween vlug want op 14 oktober viel ook Brugge in handen van de Duitsers.

De kust van Lombardsijde tot de Nederlandse grens werd door de Duitsers bezet op 15 en 16 oktober 1914. De opmars van het Duitse leger liep vast aan de IJzer waar tussen 18 en 30 oktober zware gevechten plaatsvonden. Soldaat Camiel Van Middelem uit Oostkerke sneuvelde te Nieuwpoort op 18 oktober 1914. De onderwaterzetting in de streek van Diksmuide door de Belgen belette de Duitsers verder te trekken. De loopgravenoorlog zou bijna 4 jaar duren.

De vluchtelingen

Gedurende de maand september waren verscheidene Oostkerkenaren opgeëist door de Belgen om versterkingswerken aan te leggen in Sijsele met de bedoeling de Duitse opmars te vertragen. Onder hen was o.a. Constant Tytgat. Gedurende diezelfde maand waren in Oostkerke een dertigtal vluchtelingen uit Dendermonde toegekomen. Ze werden door het gemeentebestuur in de gemeenteschool ondergebracht.

Zij werden opgevolgd door veel andere vluchtelingen uit de omgeving van Mechelen. De verhalen van deze mensen brachten een grote onrust onder de inwoners. Toen vanaf 12 oktober ook veel Bruggelingen vluchtten in de richting van Nederland, werkte dit zo aanstekelijk, dat ook vele Oostkerkenaren meetrokken. Hoeveel Oostkerkenaren vertrokken is niet meer te achterhalen, maar de schrik was het grootst onder de mannelijke bevolking van middelbare leeftijd omdat verteld werd dat zij het meeste gevaar liepen.

Volgende namen zijn gekend: de zonen van Burgemeester Cocquyt, onderwijzer Alfons Gerry, Hortense Tytgat, schepen Louis Mengé. Er waren er echter veel méér. Zo vluchtte Louis De Keyser-Van Daele met heel zijn huisgezin naar de hofstede van familielid Edmond De Keyser in Westkapelle; de broers Cyriel en Camiel Boussemaere en molenaar Jules Thooft vertrokken naar Aardenburg.

Een inwoonster uit Oostkerke die het allemaal meemaakte (Hortense Tytgat) vertelde, dat een ontelbare menigte vluchtelingen in en rond Sluis en Aardenburg in de huizen en hofsteden onderdak zocht. Twee namen van boeren bleven in haar geheugen: bij Frans Clyncke in de omgeving van Sluis mocht iedereen in de schuur in het hooi slapen en bij boer Lanoye rond Aardenburg verbleven 90 vluchtelingen in de schuur. Veel binnenschippers waren ook met hun boot langs de Damse vaart naar Sluis gevlucht. Dat was ook het geval voor kapitein Brevee met zijn stoomboot. Ook op die schepen kregen vluchtelingen onderdak. Om al die mensen te voeden werd in Sluis een hulpdienst ingericht waarbij ook het Nederlandse leger werd ingezet.

Intussen waren Brugge (14 oktober) en de kustlijn (15-16 oktober) door de Duitsers bezet. De bevolking werd door de Duitsers met rust gelaten. Vóór het einde van de maand oktober keerde het grootste deel van de vluchtelingen terug naar huis.

De eerste Duitsers die op een onbekende datum in Oostkerke verschenen waren Ulanen. Zij werden op 28 oktober gevolgd door Dragonders die op Eienbroeke (op de hofstede Mermuys) en op het kasteel ingekwartierd werden. Het kasteel stond onbewoond; de bewoner Henry Van Der Borgt was met zijn familie naar Frankrijk gevlucht.

De vierdaagse bezetting

Op 14 oktober 1914 verliet het Belgisch leger Brugge en dezelfde dag nam het Duitse leger de plaats in. De eerste Duitse matrozen (de voorpost van de Marinedevisie die later zou uitgroeien tot het Marine korps Flandern) kwamen op 21 oktober te Brugge aan. Dit korps zou gedurende 4 jaren de Belgische kust en een brede strook daarachter bezetten en stond onder het bevel van Admiraal August von Schroeder.

Het Marine korps vormde de Gruppe Nord van het Vierde Duitse leger en bezette de kuststreek tot en met de gemeenten Maldegem, Middelburg, Moerkerke, Sijsele, Oedelem, Oostkamp, St.-Michiels, St.-Andries, Snellegem, Zerkegem, Westkerke, Roksem, Gistel en Zevekote.

Het gebied van de Gruppe Nord was verdeeld in Kommandanturgebieden. Tot augustus 1916 viel Oostkerke onder de Kommandantur van Westkapelle. Vanaf augustus 1916 tot maart 1917 behoorden we tot de Kommandantur Brugge en daarna tot het einde van de bezetting onder de Kommandantur van Dudzele. Ter plaatse werden in ieder dorp Duitse soldaten ingekwartierd bij de bevolking en gewoonlijk waren er op ieder dorp ook een paar "Feldgendarmen" die als herkenningsteken een halfmaanvormige plaat op hun borst droegen.

In het begin van de bezetting konden schoolkinderen wel nog naar Damme of Dudzele om boodschappen te halen b.v. om kloefen te kopen bij Blauwet te Damme. Ook dit duurde echter niet lang. In het begin haalden Oostkerkenaren soms nog Hollandse kranten maar in 1915 werd de grens hermetisch afgesloten met een elektrische afsluiting onder hoogspanning, zodat het isolement volledig was.

Van in het begin van de bezetting moest iedere inwoner, ouder dan tien jaar, in het bezit zijn van een paspoort, voorzien van een foto. In 1916 moesten al de paspoorten vernieuwd en afgestempeld worden op de Kommandantur. Om van de ene gemeente naar de andere te mogen gaan, was een speciale Duitse pas nodig die moeilijk te verkrijgen was. Post, telefoon en telegraaf waren volledig verboden. In maart 1915 moesten alle duiven gedood worden om spionage met reisduiven onmogelijk te maken. Fototoestellen werden verzegeld en verboden en op wapenbezit stond de doodstraf. 's Nachts mocht nergens licht te zien zijn en na 9 uur 's avonds in de winter en na 10 uur 's avonds in de zomer mocht niemand nog op straat.

Het Duitse uur werd bij het begin van de bezetting ingevoerd en was een uur vóór op onze "oude tijd". De kerkklokken mochten niet meer luiden en processies waren eveneens verboden. De molenaar mocht slechts graan malen wanneer de Duitsers het toelieten en dan nog was er een maalbewijs nodig.

Op 28 oktober 1914 werd het verkeer aan zeer strenge beperkingen onderworpen. Het gebruik van auto's en fietsen was verboden. Op 1 november werd het verkeersverbod nog strenger: het overschrijden van de kanalen Brugge-Sluis en het Leopoldkanaal werd verboden. Oostkerke werd dus zeer zwaar getroffen door die maatregelen want het grondgebied van de gemeente werd door deze kanalen in vier delen gesneden en op alle bruggen stonden Duitse schildwachten.

Er waren perioden dat de schoolkinderen uit de Langehoek in groep 's morgens en 's avonds over de bruggen van het Leopold- en Schipdonkkanaal mochten naar school komen en terug naar huis gaan maar er waren ook perioden dat dit niet mocht. Hoe het met de kerkgangers ging, heb ik niet kunnen achterhalen. De kerkdiensten bleven in elk geval altijd toegelaten.

Vanaf januari 1915 begonnen de Duitsers allerhande landbouwproducten en voedingswaren op te eisen. Later volgden nog veel andere zaken zoals wol en koper.

In Oostkerke woonde geen dokter of vroedvrouw. Wanneer zo iemand nodig was, vergde het altijd veel geloop en gevraag bij de Duitsers om de nodige toelating daarvoor te verkrijgen. Aldus is het geval bekend van een kraamvrouw die na de geboorte van haar dochtertje in februari 1915 dringend doktershulp nodig had. Een vriend van deze familie verkreeg met veel moeite van de Duitse officieren op Eienbroeke de toelating om met paard en kar en vergezeld van een Duitse soldaat, naar Dudzele te rijden om dokter Caenen te halen. Deze wilde slechts meekomen nadat de Duitse Feldwebel formeel beloofde dat de dokter, na zijn werk in Oostkerke gedaan te hebben, onmiddellijk op dezelfde wijze terug naar Dudzele zou gevoerd worden. En zo reed de bereidwillige buurman in een koude februarinacht tweemaal naar Dudzele en kon het leven van de kraamvrouw gered worden.

Het verbod om de bruggen over de kanalen te gebruiken had nog een ander gevolg: de ouders mochten niet eens naar het dorp komen om hun kinderen te laten dopen. Gabriëlle Expeels wiens ouders op de Syphon, richting Damme, woonden, werd op 5 maart 1915 te Damme gedoopt. Hilda Slabbinck wiens ouders in de Langehoek woonden werd op 12 juni 1915 te Koolkerke gedoopt en Frans Pintelon wiens ouders ook in de Langehoek woonden werd op 1 juli te Dudzele gedoopt.

De Duitsers deden voortdurend beroep op de landbouw voor hun ravitaillering en andere benodigdheden. Het grootste deel van het militair vervoer gebeurde nog met paarden. Daarom werd de paardenhandel streng onder toezicht gesteld. Het bebouwde land en de weiden en de gehele veestapel werd regelmatig geteld, handel in slachtvee was verboden. Alleen de Duitsers kochten de landbouwproducten op. Wanneer ze niet genoeg konden kopen gingen ze over tot opeisingen. Ook eieren, boter en melk moesten aan de Duitsers geleverd worden. Wanneer ze vermoedden dat er water bij de melk gevoegd was, zonden ze er de Duitse melker op af om de melk te pegelen. Wanneer er volgens hen te weinig melk geleverd werd kwam de Duitse melker zelf de koeien melken om de hoeveelheid te controleren.

Op 12.1.1916 werd de gemeente Oostkerke door de Kommandantur van Westkapelle gestraft om opgeëiste zaken te laat of niet geleverd te hebben.

De boete beliep 10.300 mark of 12.875 frank en moest betaald zijn op 15.1.1916.

Hiervoor zegden we reeds dat alle wapens moesten ingeleverd worden. Jacht was voor de bevolking dus onmogelijk maar het vormde wel een tijdverdrijf voor de Duitse officieren. En daardoor viel een dodelijk slachtoffer in Oostkerke op 15.12.1915. Een verdwaalde kogel, afgevuurd door Duitse officieren die op jacht waren langs het Schipdonk- en Leopoldkanaal in de richting van Koolkerke, trof een boerenarbeider: Cies Bietebier. De man was bezig een voer hooi te lossen bij de ingang van de hofstede waar later Burgemeester Cocquyt heeft gewoond. De naam Bietebier was een "lapnaam"; zijn echte familienaam was Danneels.

De op Oostkerke ingekwartierde Duitse soldaten hielden oefeningen in de weiden rond het kasteel waarin ook soldaten logeerden. Ze oefenden ook op de noordzijde van het kerkhof waar geen graven lagen. Dit deel van het kerkhof werd het "heidenkerkhof" genoemd waar (uiterst zelden natuurlijk) een ongedoopte werd begraven. Recht voor het oefenplein op het kerkhof stond de herberg Belle Vue (nu de woning van P. Braet) uitgebaat door Henry Constant en zijn dochters. Langs een opening die de Duitsers in de kerkhofmuur hadden gemaakt, konden ze vanaf het oefenplein snel de herberg bereiken...

Het regelmatig doktersonderzoek voor de Duitse soldaten vond plaats op de hoogkamer van de herberg "'t Oud Gemeentehuis"; de keuken van de bewoners diende als kleedkamer en moest voor die gelegenheid telkens ontruimd worden.

De hoogkamer werd ook gebruikt door de Duitse officieren als ontspanningplaats waar muziek werd gemaakt met een gestolen piano en waar ze ook dronken en dansten wanneer ze soms een jonge vrouw daartoe konden overhalen. De Duitsers hadden ook electrische verlichting in hun kwartieren; de electrische kabel kwam uit de richting van Hoeke naar een in baksteen gebouwde cabine die stond langsheen de huidige Processieweg tussen het huis van André Mille en het vroegere veldwachtershuis. Na de oorlog heb ik dat gebouwtje zien afbreken o.a. met behulp van Emiel Mille. De Duitsers zullen ook wel electriciteit nodig gehad hebben voor hun observatiepost en vooral voor de post van draadloze telegrafie die ze allebei ingericht hadden op de kerktoren.

Vanaf augustus 1916 behoorde Oostkerke dus tot de Kommandantur van Brugge. Eerder schreven we reeds dat het verboden was om met de klokken te luiden. Nadat Oostkerke onder de Kommandantur van Brugge gekomen was, werd verkregen dat vóór het begin van de missen en van het lof enkele minuten mocht "geklept" worden.

In maart 1917 kwam er opnieuw verandering. Van dan af maakte Oostkerke deel uit van de Kommandantur van Dudzele. Het luiden gedurende enkele minuten werd onder deze Kommandantur verder toegelaten. Het gebrek aan voedsel en brandstof liet zich vanaf 1917 zowel voor de Duitse soldaten als voor de bevolking zeer hard aanvoelen. De kwartierlast nam geweldig toe.

In 1917 werden ook de scholen en de pastorie opgeëist om soldaten te logeren. Er werd school gehouden in de kerk, in het huis van de zusters Maricolen en in het huis van hoofdonderwijzer R. Schutyser.

Al het beschikbare brandhout was door de Duitsers in beslag genomen. Het gemeentebestuur moest arbeiders leveren om bomen te vellen en om hout te splijten. Een foto van Oostkerkenaren die hout splijten staat in het boek "Zo was Oostkerke". Het hout was nodig voor de verwarming van de kwartieren en om het eten van de soldaten te bereiden. Kolen waren er immers bijna niet meer.

De talrijke aanwezige Duitsers brachten ook nog andere problemen met zich mee voor de inwoners maar vooral ook voor de pastoor. Deze verzette zich immers tegen de omgang van vrouwen met Duitsers, hetgeen natuurlijk niet naar de zin van de bezetters was. De gevolgen bleven niet uit; op 20.6.1917 werd pastoor Emiel Van Der Augstraeten door de Duitsers uit zijn woning gehaald, waar hij alles moest achterlaten, en naar Brugge verbannen waar hem een gedwongen verblijfplaats werd aangewezen. De reeds ziekelijke pastoor overleed er op 16.3.1918. De pastoor werd in Oostkerke vervangen door pater Tillo en daarna door pater Gabriël (algemeen "pater Kloef" genoemd omdat hij - bij gebrek aan schoenen - altijd kloefen droeg). Na nieuwe moeilijkheden werd pater Gabriël op 1 april 1918 vervangen door pastoor R. Perqui.

Er zijn ook andere Oostkerkenaren door de Duitsers korte tijd in de gevangenis terecht gekomen. Twee namen werden ons van verschillende zijden bevestigd, namelijk molenaar Jules Thooft en Honoré Ameele. In die periode waren de Duitsers immers zeer prikkelbaar. De opeisingen en het werk dat de ravitaillering met zich meebracht, leidden er toe dat de gemeente op 21 oktober 1917 een hulpbediende aanstelde, namelijk Henri Van Houtte, een gepensioneerde onderwijzer. Op 21.1.1918 zag de gemeente zich verplicht ook nog een boodschappendrager in dienst te nemen: Alfons Slabbinck. Hij kreeg 90 fr. per maand voor reizen (te voet) om boodschappen te doen, voornamelijk naar de Kommandantur te Dudzele, en om de brievenpost te verzorgen. De Duitsers hadden immers een door hen gecensureerde post weer toegelaten voor zakelijke en dringende familiale berichten.

In Oostkerke ging ook de nachtelijke Engelse aanval op de duikboothaven van Zeebrugge, op 22-23 april 1918, niet onopgemerkt voorbij. Het groot gerucht van de beschietingen en de ontploffingen alsook de lichtstralen van de zoeklichten was bij ons duidelijk te horen en te zien. Er vielen zelfs enkele obussen op Oostkerke die echter geen schade toebrachten omdat ze in de velden terecht kwamen. Een torpedo die was blijven steken in een berm op het land waar nu de nieuwe wijk "Braambeierhoek" gebouwd is, kreeg veel bekijks. De Duitsers lieten de torpedo een hele tijd ongemoeid en haalden hem slechts weg met behulp van een speciale ontmijningsdienst.

Er vielen ook enkele projectielen van luchtafweergeschut die niet ontploften maar wèl een gat in de grond maakten. De inwoners noemden deze projectielen "blindgangers". Op weinige uitzonderingen na was de bevolking van Oostkerke sterk anti-Duits gezind. De Duitsers waren allergisch voor alles wat met onafhankelijk België of het Koningshuis verband hield. Belgische vlaggen en vlaggenstokken met Belgische kleuren werden dan ook angstvallig verdoken. Ik heb inwoners gekend die in het bezit waren van een borstspeld met de beeldenaar van Koning Albert, gesneden uit een zilveren geldstukje van 0,50 fr., of van een medaille met de beeldenaar van Koning Albert gesneden uit een zilverstuk van 1 fr. Op het dragen van zoiets stond een gevangenisstraf van drie weken!

Op 18 juli 1918 zette het Franse tegenoffensief bij de Marne in, wat het keerpunt betekende van deze oorlog. Op 21 juli 1918, de nationale feestdag van België, wierpen Belgische vliegtuigen talrijke portretten uit van Koning Albert en Koningin Elisabeth om de Belgen aan te moedigen. Deze portretten werden verzameld, zorgvuldig bewaard én verborgen.

De Duitsers hebben gedurende de bezetting alles opgeëist wat hun door de oorlog ontredderde industrie enigszins kon dienen: allerhande metalen, in het bijzonder koper, blikken emmers, dierenhuiden, prikkeldraad, paardenharnassen (de manen en het staarthaar van ieder paard moesten afgeschoren en ingeleverd worden), biljartbanden en de manskloefen. De notenbomen moesten de Duitsers hebben om geweerkolven te maken. Ook al de wol en de wollen matrassen werden opgeëist en in de zomer van 1918 moesten de schoolkinderen alle brandnetels die ze konden vinden verzamelen; ze werden op de schoolkoer gedroogd om te dienen als grondstof voor de Duitse textielnijverheid. Deze blijkbare uitputting van de voorraden van de Duitsers was de voorbode van hun nederlaag. Alvorens de aftocht van de Duitsers uit Oostkerke te verhalen, herinneren we eerst aan de ravitaillering van de inwoners gedurende de vierjarige bezetting.

De bevoorrading

Al die opeisingen, leveringen en verkeersbeperkingen brachten natuurlijk de bevoorrading van de bevolking in gevaar. In Brussel werd het Nationaal Comiteit voor Hulp en Voeding gesticht, en te Londen vormde een groep Amerikaanse personaliteiten de "Commission for Relief of Belgium". Zij onderhandelden met de Engelse en Duitse regeringen om levensmiddelen in België in te voeren via Rotterdam. De Duitsers zouden deze levensmiddelen niet opeisen. De verdeling ervan werd toevertrouwd aan het Nationaal Comiteit voor Hulp en Voeding onder toezicht van de Spaanse en Amerikaanse gezanten in België.

Het gebied van het Marinekorps had een eigen comiteit: het Provinciaal Comiteit van het Noorden van West-Vlaanderen. In iedere gemeente werd daarenboven een plaatselijk Comiteit voor Hulp en Voeding opgericht. Het plaatselijk Comiteit werd te Oostkerke (zoals overal) opgericht in 1915. De bestuursleden waren burgemeester Henri Cocquyt, schepen Louis Hobus, hoofdonderwijzer Vital Sanders werd secretaris en Louis Mengé en pastoor Van Der Augstraeten leden. Tot de voedingswaren, die verdeeld werden op de molen van Thooft, behoorden spek (door de bewoners Wilson genoemd naar de president van de Verenigde Staten), maïsvlokken, rijst, zuurkool, suiker en een soort siroop of marmelade. De secretaris van het Comiteit Vital Sanders, stierf plotseling op 6.8.1915, nadat hij in de voormiddag nog les had gegeven. Nadien ontstonden onregelmatigheden en zelfs verdwijningen van levensmiddelen ...

Deze zaak werd rechtgetrokken door de nieuwe hoofdonderwijzer Richard Schutyser. In november 1916 werd een nieuw Comiteit gesticht met volgende leden: burgemeester Henri Cocquyt, secretaris Richard Schutyser en volgende leden: Emiel De Caluwé, Frans Maenhout, Camiel Dobbelaere, Alfons Meysman, Charles Matthys, Jules Strubbe, Constant Tytgat, Camiel Pintelon en Louis Hobus. Pintelon nam na enkele weken ontslag.

Daarna werkte dit Comiteit tot ieders voldoening. De voorraad was opgeslagen (en ook de bedelingen vonden er plaats) in een leegstaand huis naast de gemeenteschool. Nog lang na de oorlog droeg dit huis de naam "Het Comiteit". De levensmiddelen en de kolen moesten door de boeren van Oostkerke met paarden en wagens te Brugge gehaald worden.

Vooral in de jaren 1917 en 1918 was het gebrek aan voedsel en brandstof erg groot, zodat werkelijk van een hongersnood kon gesproken worden. Aardappelen waren er niet meer. De werkende klasse leed natuurlijk het meest: er werden zelfs raapkolen gegeten.

Ook bij de Duitsers was er voedseltekort. In 1917 werd de geit van werkman Christiaan Bossaert gestolen. Een andere werkman, Henri De Clerck, stalde zijn geit in een hoek van zijn kelder en zijn konijnen zaten in een bak onder zijn bed. Konijnen en geiten werden door de Duitsers niet opgeëist en wie kon, kweekte er. Toen zaten er nog palingen in de beken en grote grachten en tijdens de barre winter werden deze gevangen langs een opening in het ijs met een palingschaar of met een sikkel.

De nood was zò groot dat in 1917 het werk der volkssoep werd opgericht door het Comiteit. De soep werd gekookt in de smidse van Camiel Boussemaere onder toezicht van de moeder-overste van de zusters Maricolen met hulp van een zuster en van Louise Boerjan en Louise De Caluwe. De plank (25 cm hoog en 2 meter lang) met opschrift die aan de gevel van de smidse van Camiel Boussemaere hing, wordt nu bewaard in het museum Sincfala te Heist. Deze plank werd aan het museum geschonken door wijlen veldwachter Gaston Boussemaere, zoon van Camiel. De plank draagt in het midden volgend opschrift:

C.R.B. Nationaal Comiteit C.R.B.
School en Volkssoep

De letters C.R.B. betekenen Commission for Relief of Belgium.

De schoolkinderen kregen de soep in een blikken kroes samen met een soepkorst. De volwassenen konden 1 liter soep aankopen voor 10 à 15 centimes per liter. De schamele inkomst van de volkssoep en de kleine vergoeding voor de eetwaren, uitgedeeld door het Comiteit, werden gebruikt als steun voor de vrouwen van opgeroepen soldaten en noodlijdenden.

In de notulen van de gemeenteraad wordt vermeld dat op 12 september 1917 de gemeente Oostkerke toetrad tot de vennootschap voor de bevoorrading van het Noorden die te Brugge gevestigd was. Op 1 oktober 1917 stortte de gemeente Oostkerke aan de stad Brugge 300 fr. voor aankoop van Hollandse eetwaren aan een voordelige wisselkoers. Of die twee feiten in verband staan met de in 1917 opgerichte soepbedelingen heb ik niet kunnen vaststellen maar die gegevens wijzen toch op de grote voedselschaarste die er dan heerste. Vroeger was het op vele parochies de gewoonte dat met de jaarlijkse kermis een dienst werd gehouden voor de in het laatste jaar overleden parochianen en dat er door de pastoor een gedachtenis werd uitgedeeld met de namen van die overledenen. Zo werd in Oostkerke een dergelijke gedachtenis uitgedeeld met de overledenen van juli 1917 tot oktober 1919. Allerhande moeilijkheden zullen dit gebruik in 1918 waarschijnlijk onmogelijk hebben gemaakt.

Op deze gedachtenis staan de namen van 20 inwoners van Oostkerke die in die periode overleden zijn, nl. 3 in 1917, 12 in 1918 en 5 in 1919. Daarbij stierven in die periode nog 10 kinderen beneden de 7 jaar.

De ontberingen waaraan vooral de werkende klasse blootgesteld was, heeft zeker invloed gehad op deze hoge sterfte. Tot slot nog dit: op 18.6.1934 had de stad Brugge in haar boekhouding ontdekt dat de gemeente Oostkerke aan de stad nog 2.694 fr. moest betalen voor vis die in 1914-1918 aan Oostkerke was geleverd.

De bevrijding

Na het sluiten van de vrede tussen Duitsland en Rusland op 4 maart 1918 ondernamen de Duitsers een reeks offensieven op het westfront om nog in 1918 een zegevierend einde aan de oorlog te stellen. De Duitsers maakten overal vorderingen op het front maar een echte doorbraak kwam er niet.

Op 28 september 1918 begonnen de Verbondenen met succes het bevrijdingsoffensief dat de Duitsers verplichtte de Belgische kust te ontruimen. Gedurende de bezetting hadden de Duitsers altijd zo nauwkeurig mogelijk de bevolking gecontroleerd om spionage te beletten en om arbeiders te kunnen opeisen. Aldus is de door de Duitsers opgemaakte lijst van alle inwoners van Oostkerke (gemaakt op het einde van 1917) bewaard gebleven. Bij de naam werd ook het adres en de geboortedatum vermeld.

Die lijst kwam de Duitsers van pas in 1918 wanneer ze voorzagen dat ze de kust zouden moeten ontruimen want ze wilden alle weerbare mannen tussen 17 en 45 jaren meenemen richting Duitsland. Begin oktober 1918 moest de pastoor driemaal vanwege de Duitse Kommandantur van Dudzele op de preekstoel bekend maken dat alle weerbare mannen op bepaalde dagen op de dorpsplaats moesten samenkomen, reisvaardig en met eten voor drie dagen.

Op 17 oktober was het zover: alle weerbare mannen moesten weerom op de dorpsplaats verschijnen. Van de ongeveer 150 opgeroepen mannen verschenen er na een driedubbele oproep en ondanks de grote bedreigingen, nauwelijks een 100-tal. Ze werden onder bewaking van Duitse soldaten naar Damme gedreven waar ze overnachtten in het klooster.

's Anderendaags werden ze verder te voet opgebracht naar Eeklo en de volgende dag opnieuw richting Duitsland. Zover zijn ze gelukkig niet geraakt.

Op 19 oktober moesten de Duitsers Brugge ontruimen en op dezelfde dag kwamen de Belgen in de stad. De grote verwarring van het verder achteruittrekkende Duitse leger zorgde ervoor dat de weerbare mannen niet verder gingen dan Oost-Vlaanderen. Op zondag 27 oktober kwamen 17 Oostkerkse mannen terug die in Desteldonk ontsnapt waren. Anderen volgden, maar een 50-tal zijn ongeveer 5 weken weggebleven. De gebroeders Camiel en Cyriel Boussemaere en de gebroeders Alfons en Oscar De Caluwé kregen ginder de toen zeer gevaarlijke Spaanse griep. Na herstel keerden ze slechts kort vóór Kerstdag terug.

Ook op 17 oktober, bij hun vertrek uit Oostkerke, namen de Duitsers nog al de paarden, koeien, varkens, schapen, geiten en hennen mee die ze hadden doen verzamelen op het kerkhof. Ook de wagens en karren van de boeren, die ze nog konden vinden, werden meegenomen. Een ooggetuige zegde dat toen 42 paarden werden meegenomen.

Tijdens hun haastige aftocht dynamiteerden de Duitsers ook nog de twee stevige ijzeren bruggen die over het Leopold- en het Schipdonkkanaal lagen. De vier bruggen aan de Syphon werden gedeeltelijk gespaard dankzij omkoperij van de matrozen die ze moesten laten kapotspringen.

Op 19 oktober 1918 (dezelfde dag dat Brugge in handen viel van de Belgen) kwamen ook in Oostkerke, tot grote vreugde van de bevolking, de Belgen binnen in de loop van de namiddag. De Belgische vlag verscheen op de kerktoren en aan de huizen, terwijl de kerkklokken werden geluid.

Een compagnie Groene Jagers onder bevel van een luitenant logeerde dezelfde avond in Oostkerke in het dorp. Vervolgens kwam een afdeling Carabiniers onder bevel van kapitein Bontemps, tot aan de wapenstilstand op 11 november 1918 de gemeente bezetten om de orde te handhaven. Deze kapitein deed drie verdachte huizen merken met een ruitvormig teken op de deur; de toegang tot deze huizen was voor zijn soldaten verboden. De kapitein liet in de kerk ook een plechtige dienst zingen voor de tijdens het offensief op 28 oktober te Houthulst gesneuvelde soldaten van zijn compagnie.

 

Lijst van de Oostkerkse soldaten, gesneuveld in de oorlog 1914-1918

 

Naam

Regiment

Geboren op

Gesneuveld

Camiel De Bruyne

4de Linie

29.04.1891

Haelen 12.08.14

Casimir Cromheecke

4de Linie

26.12.1893

Haelen 12.08.14

Camiel Van Middelem

Genie

06.05.1893

Nieuwpoort 18.10.14

Judocus Quataert

4de Linie

23.05.1894

Oost-Vleteren 8.10.15

Alfons Tytgat

4de Linie

15 01.1894

Oost-Vleteren 8.10.15

Jules Quataert

21ste Linie

21.10.1888

Bayonne 17.04.16

Emiel Matthys

9de Linie

06.08.1894

Stadenberg 29.09.18

Edmond Kint

12de Linie

18.07.1895

Staden 22.09.18

 

Zoals in ongeveer alle gemeenten in België werd ook in Oostkerke een monument opgericht ter nagedachtenis van de gedurende deze oorlog gesneuvelde soldaten. Het gemeentebestuur nam het besluit om zo'n monument op te richten op 20 maart 1920. In 1921 werd een Oudstrijdersbond opgericht (onder voorzitterschap van Gustaaf Vervaecke) die aangesloten was bij de Nationale Strijdersbond van België. Met geld, door de oudstrijders in de gemeente ingezameld, werd de steenmassa voor het monument aangekocht voor de prijs van 1.400 F. Het werk van de steenhouwer en het plaatsen zelf, werden betaald door het Gemeentebestuur. Twee jaar later (in 1922 dus) werd het monument plechtig ingehuldigd.

Bij deze gelegenheid werd een stoet gevormd die verzamelde bij de herberg "De Groene Wandeling" en die vandaar langs Eienbroeke naar het dorp trok. In die stoet reed een door een koppel paarden getrokken, versierde wagen, die het Rode Kruis voorstelde. Als gekwetste soldaat op die wagen fungeerde Jules Van Hullebusch die later in Oostkerke veldwachter werd; Emma Tytgat (onderwijzeres in de aangenomen meisjesschool) fungeerde als ziekenverpleegster.

In de stoet werden door schoolkinderen bordjes gedragen met de namen van de gesneuvelden. Deze bordjes werden daarna in de gang van de gemeenteschool opgehangen. De bordjes in kwestie hangen daar nu nog, helaas een beetje verwaarloosd sinds de gemeenteschool niet meer als school gebruikt wordt. Spijtig genoeg zijn zelfs al enkele van die bordjes verdwenen...

Het monument (in de volksmond "het standbeeld" genoemd) staat aan de kerkhofmuur tegenover de herberg "'t Oud Gemeentehuis" en vermeldt de namen van de 8 Oostkerkse gesneuvelden.

Hiervoor schreven we reeds dat de Duitsers bij hun aftocht de Siphons over de 2 afleidingsvaarten gedeeltelijk hadden vernield. Er werden toch loopbruggetjes voor de voetgangers aangelegd. Deze noodbruggetjes hebben echter 2 slachtoffers geëist: bij het afdalen naar het noodbruggetje over de Leopoldsvaart, viel de 24-jarige Alfons Lannoy op 9 november 1918 in het kanaal en verdronk en op 2 februari 1919 viel de eveneens 24-jarige Raymond Expoels van het noodbruggetje over het Schipdonkkanaal.

Hij werd pas 5 weken later in de vaart gevonden ter hoogte van de brug aan de herberg "In de Groene Wandeling". Beiden woonden op de wijk "Siphon". Tenslotte werd ook Celine Lannoy, zuster van de zopas genoemde Alfons, aan één der handen ernstig verminkt door oorlogsmunitie.

De oorlogsschade

Veel concrete gegevens zijn hierover niet te vinden. Een dokument in het gemeentearchief vermeldde voor de gemeenteschool: "Inkwartiering van 31.01.1917 tot 17.10.1918 = 625 dagen iedere dag 80 man aan 15 ct per man en per dag = 7.500 F."

De beschadiging van het schoolgebouw werd geschat op 35.505,54 F. De voorschotten voor versterkingwerken in Sijsele in 1914 bedroegen 683,20 F. De kwartierlast van Duitse soldaten op de hele gemeente werd berekend als volgt:

 

1914 77,50 F
   
1915 5.398,20 F
   
1916 5.930,06 F
   
1917 44.827,43 F
   
1918 151.018,48 F
   
Totaal: 205.251,67 F

 

Op hetzelfde dokument werd ook herinnerd aan de boete die men in 1916 had moeten betalen aan de Kommandantur van Westkapelle, nl. 12.875 F.

Op welke manier en hoeveel van al die vermelde lasten en ontvreemdingen werden terugbetaald, is mij niet bekend. Op 31.01.1919 betaalde de Staat aan de gemeente Oostkerke 1.164 F als vergoeding voor de Oostkerkenaren die langs de Damse Vaart 388 bomen hadden geveld voor de Duitsers in 1917. Op 21.11.1922 vroeg het gemeentebestuur een lening aan bij het Gemeentekrediet, belopende 85.100 F voor herstel en oorlogsschade, verdeeld als volgt:

 

salarissen 11.000 F
   
weldadigheid 2.091 F
   
inkwartiering 9.158 F
   
boete 12.875 F
   
herstel steenwegen 50.000 F
   
Totaal 85.124 F

 

Op 25.09.1924 leende het gemeentebestuur nogmaals 129.100 F aan het Gemeentekrediet "om oorlogsschade te betalen".

Twee woningen liepen zware oorlogsschade op. Het kasteel van Oostkerke (waarvan de eigenaar in Frankrijk verbleef) werd eerst zwaar beschadigd door inkwartiering van Duitse soldaten en naderhand verder onttakeld door burgers en soldaten op zoek naar brandhout. Hetzelfde gebeurde met een kleine hofstede bij "Broeke's bruggen", recht vóór de huidige herberg "In de Groene Wandeling". Het kasteel werd nadien hersteld maar de kleine hofstede verdween volledig.

Na de oorlog vonden verschillende Oostkerkenaren gedurende 2 à 3 jaar werk bij de wederopbouw in de frontstreek. Dat was het geval voor o.m. Prudent Van Poucke, Gustaaf Seurinck, Emiel Bossaert, Alfons De Caluwé en Camiel Bayens.

Naschrift 

Hierboven werd de gedachtenis vermeld van de overledenen te Oostkerke tussen juli 1917 en oktober 1919. Op die gedachtenis werden 20 volwassenen en 10 kinderen beneden de 7 jaar vermeld.

Zopas kwam ik in het bezit van een gelijkaardige gedachtenis van de overledenen te Oostkerke tussen januari 1915 en juli 1917. Op deze laatste gedachtenis worden de namen vermeld van 30 volwassenen en 11 kinderen. Met daarbij de 8 gesneuvelde soldaten komen we voor de periode januari 1915 - oktober 1919 aan een totaal van 58 volwassenen en 21 kinderen.

Bijlage

Deze bijlage hebben we destijds afgeschreven van een dokument in het gemeentearchief. Waarvoor het document moest dienen, weten we niet. Het moet in elk geval opgemaakt zijn kort na de oorlog 1914-1918. Mogelijks is het de samenvatting van de door inwoners aangegeven oorlogsschade aan de landbouw; zekerheid daarover bestaat echter niet.

De eerste kolom geeft de hoeveelheid van elke soort die opgeëist werd of gepakt was door de Duitsers. In de tweede kolom vindt men de prijs per stuk of per 100 kg. Die 2 kolommen zijn belangrijk: de eerste omdat ze aantoont dat de Duitsers letterlijk àlles nodig hadden en de tweede geeft ons een inzicht in de prijzen kort na die 1ste wereldoorlog. Voor de 3de en 4de kolom dient voorbehoud gemaakt te worden voor wat betreft de juistheid van de berekeningen. 

Gemeente Oostkerke
Vergoeding voor oorlogsschade aan de Landbouw
Opeischingen en ontvreemdingen (niet betaald)

 

Aard der goederen

Hoeveelheid of getal

Prijs per stuk of per 100

Beloop per soort

Algemeen beloop

Paarden

128

5.000

640.000

640.000

Kachtels

1

3.600

3.600

643.600

Koeien

57

3.000

171.000

 

Vaarzen

3

1.000

3.000

194.500

Jaarlingen en kalvers

41

500

20.500

 

Zwijnen

89

500

44.500

44.500

Schapen

152

175

26.600

26.600

Geiten

3

125

375

375

Hennen

226

10

2.260

 

Kalkoenen

7

30

210

 

Ganzen

5

20

100

5.330

Eenden

56

10

560

 

Duiven

1.100

2

2.200

 

Konijnen

112

10

1.120

1.120

Harnassuringen

93

250

23.250

 

Rijtuigen en wagens

25

1.000

25.000

58.250

Landbouwalaam

 

 

10.000

 

Aardappels

11.400 kg

15

1.710

 

Tarwe

11.995 kg

40

4.798

 

Rogge

1.325 kg

34

4.505

 

Gerste

350 kg

60

2.101

8.186,55

Haver

20.000 kg

44

8.800

 

Erwten

4.050 kg

6.250

2.531,25

 

Boonen

1.835 kg

50

917,50

 

Hooi

16.000 kg

10

1.600

1.600

Strooi

18.000 kg

8

1.440

1.440

Melk

80.805 liter

 

16.105

 

Boter

88 kg

4,40 (per kg)

387,20

18.398,05

Eieren

453

0,30 (F per stuk)

135,90

 

Groensel

 

 

1.750

 

Bosch

1H 32 ca

 

2.000

2.000

 

 

 

Totaal:

1.015.884,70

 

Bibliografie

  • J. Ballegeer, Duitse decoratiekunst te Lissewege 1914-1918, Rond de Poldertorens, 23, 1981, pp. 35-36.
  • A. Cartreul, De Gesneuvelde soldaten van Lissewege 1914-1918, Rond de Poldertorens, 23, 1981, pp. 31-34.
  • R. Crois, Uit het dagboek van een Moerkerkenaar geïnterneerd te Zeist in Nederland 1914-1918, Rond de Poldertorens, 11, 1969, p. 30.
  • R. De Keyser, Krijgsgevangenen van Heist 1914-1918, Rond de Poldertorens, 15, 1973, pp. 111-112.
  • R. De Keyser, Zo was Oostkerke, Oostkerke, 1976.
  • R. De Keyser, Het Komiteit te Oostkerke onder de oorlog 1914-1918 met huldelied aan Wilson, St.-Guthago-tijdingen, 46, september 1976.
  • R. De Keyser, Wel en wee over Oostkerkse soldaten, Rond de Poldertorens, 19, 1977, 3.
  • J. De Smet, Brugge onder de oorlog 1914-1918, Brugge, 1955.
  • J. Schot, Vlaamse Vissers als Vluchtelingen in Zierikzee 1914-1918, Rond de Poldertorens, 30, 1988 pp. 71-83.

Oostkerke onder de oorlog 1914-1918

René De Keyser

Rond de poldertorens
1991
04
105-122
Mado Pauwels - Leonore Kuijken
2023-06-19 14:39:17