Steenovens langs de Verse Vaart op Monnikerede

René De Keyser

In het "Liber Amicorum R. De Keyser" schreef Dr. A. Vandewalle, hoofdarchivaris van de stad Brugge, een interessante bijdrage over "De Veerschuit Brugge St.-Donaas in 1648 en de volgende jaren", waarvoor wij hem hartelijk danken.

Behalve voor het personenvervoer met de veerschuit of barge, diende de Verse Vaart ook voor het vervoer van allerhande koopwaren. Onder die koopwaren namen de bakstenen een voorname plaats in.

Vanaf het einde van de oorlogstoestand- dus na het Verdrag van Munster 1648 tot het einde van de 18de eeuw, blijken er langs de Verse Vaart op Monnikerede steenovens gewerkt te hebben, waar de herhaaldelijk vermelde "Beckaf careelsteen" gebakken werd.

In zijn werken "Dudzele en Sint Lenaart" en "Westkapelle en Ramskapelle" vermeldt onze ondervoorzitter lic. M. Coornaert herhaaldelijk aankopen van deze stenen.

Wij willen hier proberen zo goed mogelijk de steenbakkerijen te situeren, waar deze stenen gebakken werden.

Volgens een niet gedateerde nota in het "Paalboek van Mon­nikerede" (afschrift Paelboek Monnikerede, in privébezit), tweede begin, bezat Remy Vermeire een perceel om stenen te bakken, op de noordzijde van de Verse Vaart "met Beernaertspolderkin daerin".

In de periode 1651-1652 leverde Remi De Maire stenen om de pastorie van Dudzele te herstellen (Coornaert p. 215).

Volgens een andere nota in het vermelde afschrift van Paalboek Monnikerede, nam Remy Vermeire op 31 aug. 1662 een perceel groot 1 gemet 50 roeden in cijns van de stad Monnikerede.

De schepenen van de toen Verenigde Steden Damme-Hoeke-Monnikerede, verleenden deze cijns voor 24 jaar en zij vermeldden ook dat op deze plaats eertijds het stadhuis van Monnikerede had gestaan.

Vermeire mocht daarop steenovens stellen en er de grond voor gebruiken. Hij mocht ook de materialen, die hij zou uitdelven, voor zich houden; en hij mocht ook daarop zetten een huisje dat de schepenen of hun opvolgers zouden overnemen in "liggende presie" bij het einde van de cijns. 

De schepenen kwamen echter op 24 april 1663 op hun besluit terug en gaven in de plaats van het voornoemde perceel aan Ver­meire een ander stuk grond in cijns, gelegen in "het polderkin daer den Bloedpit" in lag. Dit laatste perceel lag tussen de Verse Vaart en de dijk van de Watering van Sheer Baselishoek.

De cijns bedroeg 6 ponden 's jaars, zoals voor het eerste perceel.

Het polderken bij de Bloedput is blijkbaar niet hetzelfde als Beernaertspolderkin, zodat Remi Demeire wellicht op twee verschillende plaatsen stenen gebakken heeft.

Volgens de nieuwe beterding van Monnikerede in 1674 (voornoemd afschrift) gebruikte de weduwe Remy Demeire van de stad Monnikerede 2 gemet en 1 lijn grond. Waar deze juist lagen, wordt niet vermeld.

In 1675-1676 leverde de weduwe Demeire 4000 "Beckaf careelsteen" voor de Watering van Reigaartsvliet. De stenen kostten 1 pond gr. per 1000. (M. Coornaert, Westkapelle, Ramskapelle p. 340)

Op dezelfde plaats vermeldt Coornaert nog de levering aan die Watering door de weduwe Demeire van 34.000 "brijcken Beckafsteen" aan 17 schell. de 1000, voor de nieuwe stenen Swenebrugghe te Westkapelle.

Waarschijnlijk is er kort daarna iets voorgevallen met de weduwe Demeire. Op de keerzijde van de cijnsbrief van 1663 staat een nota die niet zeer duidelijk is, maar toch tot nadenken stemt:

"actum 21 meye 1679 ten versoucke van Sr Jan Blomme steenhouwere, ip muenikerede synde de geheele steen backerie".

Dit klinkt erg ambtelijk en heeft misschien het einde van de aktiviteit als steenbakker betekend voor de weduwe Remi Demeire.

Kort hierna verschijnen andere steenbakkers. M. Coomaert (Westk. Ramsk.) vermeldt de levering door Jacob Salins van 6000 Beckafsteen aan 16 schell de 1000, volgens de rekening van de Watering Reigaarsvliet 1681-1683.

Reeds in 1674 gebruikte Pauwels de Keystere, steenbakker, de dijk, toebehorende aan de stad Monnikerede, beginnende aan de Lembeekse weg en lopende tot aan het gescheed met de "Pale van Hoeke", samen een oppervlakte van 4 gemet en 50 roeden (beterdinge voornoemd).

In 1685 stonden er steenovens in het 12de begin van de Kerkwatering van Oostkerke. Dit 12de begin van de Kerkwatering lag tussen de Zeedijk aan de oostzijde, de Lembeekse weg aan de westzijde, strekkende van de dijk noordwaarts tot aan de Visserstraat, zijnde tezelfdertijd per Paalboek het 7de begin (Ommeloper Kerkw.).

In 1688 werd de kerk van Dudzele herbouwd.

Hubrecht De Keyster leverde 170.000 groot steen aan 18 schell. 4 gr. per 1000. En Jacob Fruyt voerde die 170.000 steen met zijn koggen van Bekaf naar Dudzele aan 4 schell. 8 gr. per 1000 (Coorn.p.226).

Hubrecht De Keyster wordt in de kerkrekening van Oostkerke van 1696 vermeld als steenbakker. Tot in 1709 had hij 2 lijnen in gebruik, waar een steenoven op stond, liggende in het 3de be­gin Paalboek Monnikerede, tussen de dijk van de Watering van Sheer Baselishoek en de Verse Vaart bij de grens met Hoeke.

Welk familieverband er tussen Pauwels de Keystere en Hu­brecht De Keyster zou kunnen geweest zijn, hebben we niet gevonden.

Pauwels is gestorven op 14/10/1692, en hij werd in de kerk van Oostkerke begraven. Zijn grafschrift is in het kerkarchief bewaard, maar onder zijn elf vermelde kinderen komt geen Hubrecht voor.

Zijn vrouw Adrienne Gevaert was overleden op 24/9/1683­.

In 1709 klaagden de dijkpachters van de dijk van de Verse Vaart, tussen Pereboom en de steenovens op de paallanden van Monnikerede, dat het gras op de dijk kapot gereden was.

In de kopie van het Paalhoek van Monnikerede hoger vernoemd, steekt ook een nota uit 1720, die vermeldt dat de "gewezen" steenbakkerij op 6 gemet 88 roeden, door Jan Cools en Francois Feys verkocht werd aan Jan van Cabeke voor 45 pond gr. De ligging werd echter niet nader bepaald.

In de 18de eeuw vinden we een andere steenbakkersfamilie op Monnikerede.

 In 1733-34 leverde J. Saelens 60.000 steen om de Hoekebrug te maken, aan 1 pond 6 schell. per 1000. Daarbij werd betaald het "voeren van de 60.000 steen van de Vaert van Sluys tot aen Houckebrugghe" (Coorn. Westk. Ramsk: p. 341).

In 1737 was steenbakker Saelens getuige van een gevecht tussen een bargeschipper en twee werklieden van de stad Brugge, omtrent de herberg Beckaf. En in 1742 beklaagde Carel Saelens zich bij de stad Brugge dat hij geen Beckafcareelsteen kon leveren voor het paviljoen bij de Poermolen te Brugge, omdat het water in de Verse Vaart te laag stond. Hij beweerde dat hij met een kogge, getrokken door een koppel paarden, slechts 6000 a 7000 stenen kon vervoeren in plaats van 10 a 11.000 stenen per kogge (Stadsarchief Brugge nr 258).

In 1745-46 levert Kornelis Saelens 2000 Beckafsteen voor de Watering Reigaarsvliet

.In 1748-49 levert Karel Saelens 42.300 kareelsteen aan dezelfde Watering voor 1 ½ pd. gr. per 1000.

In 1753-54 levert K. Saelens nog eens Beckafcareel­steen (Coorn. Westk. Ramsk. P. 341).

Voorlopig is de laatste vermelding te vinden in de kerkrekening van Oostkerke van 1763-1765.

De kerk van Oostkerke kocht 7.200 Beckafcareelsteen voor 9 pond 12 schellingen groten.

De hierboven vermelde steenbakkerijen lagen alle op Mon­nikerede op de noordzijde van het vroegere Zwin. De vroegste bedding bevatte blijkbaar klei die geschikt was om steen te bakken.

In 1688 wordt "groot steen" geleverd voor de kerk van Dud­zele. Al de andere vermeldingen spreken van "careelsteen".

De Verse Vaart was de geschikte waterweg langswaar de ste­nen konden vervoerd worden naar Brugge en het omliggende.

Alle werk op de steenbakkerijen, zoals klei graven en stenen vormen, gebeurde met de handen. Dit werk kon alleen in de zomer gebeuren. De gevormde stenen moesten immers drogen alvorens zij konden gebakken worden. En ook dit bakken gebeurde buiten in een veldoven.

Op Monnikerede moeten in de 17de en de 18de eeuw een betrekkelijk aantal mensen werk hebben gevonden gedurende het goede jaargetijde; maar daarover hebben we helaas geen gegevens.

Steenovens langs de verse vaart op Monnikrede

René De Keyser

Rond de poldertorens
1986
01
037-041
Charlotte Bogaert
2023-06-19 14:39:17