De visscherij te Heist aan zee

André Desmidt en Dirk Valcke

Enige tijd terug konden wij een interessant artikel op de kop tikken, daterende uit 1921, waarin de toestand van de visserij in Heist beschreven wordt.

Samen met bestuurslid Dirk Valcke hebben wij een samenvatting gemaakt en het geheel ook omgezet in een hedendaagse Nederlandse taal.

Hier en daar behielden wij evenwel nog de oude uitdrukkingen en beschouwingen, dit om het artikel wat op te kleuren.

Wij lazen het artikel in het blad Ons Volk van 1921 en het is van de hand van journalist C. Devlieger.

Merkwaardig is het goede taalgebruik waardoor we kennis maken met een aantal specifieke benamingen voor materialen in gebruik bij de visserij.

Ons oud archief is niet rijk aan bescheiden nopens de zeevissrij van De Panne, Nieuwpoort, Oostende en Blankenberge, en maakt weinig of geen gewag over de aloude visserij aan de Oostkust, meer bepaald de visserij te Heist.

Wel weten wij uit het boekje van Z.E.H. Kanunnik Tanghe ‘Beschrijving van Heist’ dat van de dertiende eeuw de parochie Heist om ‘hare visscherij’ zeer vermaard was. Dat de abt van Ter Doest te Lissewege, een zekere Nicolaas Leuwaert, in of omtrent 1271 de uitweg kocht van twee voetpaden, waarvan één van de abdij naar Heist, om zo het vervoer van zeevis naar zijn klooster te vergemakkelijken, kunnen wij er ook in vernemen.

Heist en Meunikenreede bij Damme, waren volgens Histoire de Diocèse de Bruges te dien tijde de twee voornaamste ‘visscheriëen’ van Vlaanderen.

Is het vissersbedrijf bij verschillende van onze kustbewoners zoals die te Middelkerke en Knocke verloren gegaan, in Heist bleef het behouden, waar het zich in de laatste eeuw vooral ontwikkeld en aanzienlijk uitgebreid heeft.

Volgens het boekje ‘Heist en zijn verleden’ van meester Jules Nollet, staken ten jare 1800 te Heist slechts vier schuiten in zee. Dat moet niemand verwonderen als men nagaat dat Heist toen een verlaten en verafgelegen dorp was, en slechts een paar honderd inwoners telde.

Ten tijde van de Blocus Continental in 1815 waren hier reeds zes vaartuigen die, omdat zij het wetsverbod om voor of na zonsondergang te vissen overtreden hadden, door een Engels oorlogsschip gekaapt en naar de haven van Londen gebracht werden. Daar werden zij onttakeld en na de slag om Waterloo aan de ketting gelegd.

Ten jare 1830 was het getal schuiten in Heist gestegen tot vijftien. In 1889 telde de Heistse vissersvloot reeds 28 vaartuigen en in 1911 waren dat er al 65. In 1921 werden 80 Heistse vaartuigen bij de Waterschout in Zeebrugge ingeschreven.

Beschrijving van de vaartuigen

Tot de Heistse visserij een schuilhaven gevonden had te Zeebrugge, waren in Heist enkel platte vaartuigen in gebruik, schuiten genaamd (nagenoeg gelijk aan de Hollandse bossers of bommen).

Deze schuiten of vaartuigen hadden een platte bodem en waren niet of slechts ten dele gedekt. Zij waren in evenredigheid van hun lengte, zeer breed, en voerden één of twee masten met vierkante zeilen.

Dergelijke schuiten waren gemiddeld elf meter lang en vijf meter breed en twee meter diep. Zij maten bruto 15 tot 20 ton. De romp of bak kostte gemeenlijk 3.500 tot 4.000 frank. Een zelfde som werd gewoonlijk voor tuig of zeilen besteed.

Om het afdrijven van dergelijke vaartuigen te belemmeren werden twee zeer brede, beweegbare planken aan de zijde van het vaartuig gebracht. Gezien de weinige diepgang die zij hadden, hoefde men noch banken, noch droogten veel te vrezen. Daar zij (alonder) onderaan plat waren, kan men ten allen tijde op het zand landen, wat aan het Heistse strand een zeer aantrekkelijk en schilderachtig aanzien gaf.

Sedert te Zeebrugge op ongeveer drie kilometer van Heist een schuilhaven gebouwd werd, worden naarmate zij afvallen, de schuiten meestal door sloepen, kossen, loggers, hengsten en botters vervangen, die enkel door hun vorm en maaksel van naam verschillen.

Enkele hebben een ‘donkey’ (soort van staande stoomketel) aan boord. Acht boten varen reeds met motor door ruwe petrol of nafte (naphte) in beweging gebracht. De donkey kan enkel tot het inhalen van de korre benuttigd worden. De motor heeft een schroef waardoor het vaartuig bij stil weder ook vooruitgebracht wordt. Hier varen reeds zeven vaartuigen met motoren en een tiental met donkey.

Een echte type van sloepe, door onze vissers gegeerd en geprezen is de H 70.

Deze werd in 1908 op de werf van de heer Frans De Jonghe te Brugge gebouwd. Zij meet 15 m op 5,25 m en heeft een diepgang van 9 voet (2,75 m). Haar inhoud wordt geschat op 26 ton netto (laadbare ruimte) en er kan gevaren worden met een snelheid van 5 tot 6 knopen. De laatste reizen (1921 !!!) brachten voor ruim 50.000 fr vis aan wal op jaarbasis, dit dank zij haar ervaren stuurman Frans Vantorre (de latere honderdjarige nvdr), leraar aan de vrije visschersschool.

Dergelijk vaartuig was voor de oorlog (WOI nvdr) in ‘t bereik van menig visschersbeurs (betaalbaar nvdr).

Thans wordt het bouwen van een soortgelijke sloep (donkey en rederij inbegrepen) op 75.000 fr geschat.

heistse vissersvloot op strand 1904Heistse vissersvloot op het strand 24 juli 1904

Strandvisserij

In de loop der tijden werd de manier van vissen veelal gewijzigd. Hier werd tot over een halve eeuw de strandvisscherij karten ook uitgeoefend. Er werd te voet en te paard gekard. Met behulp van paarden werd hier met de zegen (treknet) gevist.

Aan elk uiteinde van dit net, dat tot 25 m lang kon zijn, werd een paard gespannen en zo werd het gedurende een paar uren door ‘t laagwater voortgetrokken. Tot men een zekere hoeveelheid vis, vooral pladijs en scharren, buit gemaakt had.

Vroeger werd hier ook in de winter vooral met de staakvleet gevist. Deze was uit 17 zakmakende netten samengesteld, die onderling door lijnen (touwen) aan ankers vastgeknoopt, verbonden waren.

leder net was ongeveer 15 vaam lang, één vaam breed aan de uiteinden en anderhalve vaam in het midden.

(Een Heistse vaam was iets meer dan één meter, de Engelse vaam 1,83 m).

Om de staakvleet vast te zetten had men 18 ankers nodig. De twee buitenste waren bij middel van kabels van ongeveer 30 vamen lengte, ieder aan een boei of ton vastgemaakt, die de plaats aanwezen waar het vistuig geankerd lag.

Dit net werd gemeenlijk een paar mijlen ver in zee gelegd. Het was meest kabeljauw die men zo ving. Thans vertoont zich de vis meer in groot getal op onze kust, en heeft deze wijze van vissen sedert 1865 hier opgehouden te bestaan.

Vissen met de vleet leverde dit voordeel op dat, eens het net geplaatst, de visser met zijn vaartuig voor een paar tijden aan wal kwam, om er de nodige werkzaamheden aan vaartuig en zeilen te verrichten.

Van Pasen tot Allerheiligen werd met het singnet gevist. (Sing is waarschijnlijk een verbastering van het Franse Senne = Seine of van het Engels sean = zegen), waarmee vooral roggen, schelvis en pietermans gevangen werden.

Dit was een dubbel net van ongeveer 2,50 m lengte.

Het binnenste was met mazen van 20 duim gebreid. Het buitenste was gemaakt met veel kleine schollen. Deze netten waren langs alle zijden aan elkaar gesnoerd en vormden als een soort van lange rol.

leder uiteinde van deze nettenrol werd door een lange kabel aan een vaartuig verbonden, zo werd het door deze twee boten een vistij (6 uren) voortgetrokken. Doordien het naderhand verboden werd in april en mei binnen de drie mijlen (Engelse van 1851, 85 m) van laagwatermerk te vissen.

Garnaalvangst

Vanaf 1860 breidde zich hier de garnaalvangst meer en meer uit, zo werd het vissen met het singnet van dan af hier heel en al verlaten.

Alhoewel reeds van in 1850 hier met een handnet of door peerders garnalen gevangen werden, stak het eerste garnaalschuitje slechts in 1870 in zee.

Thans gaan 40 vaartuigen regelmatig op garnaalvangst. Een tiental vangen, volgens tijd of noodwendigheid, vis of garnalen. Al de andere vaartuigen gaan enkel op visvangst.

De garnaalvanger steekt gemeenlijk maar één tij in zee, en tracht dagelijks zijn vangst voor de middag aan wal te brengen.

Daar het tij dagelijks een uur verspringt moet zoals de vissers het zeggen alle 8 tot 10 dagen het tij verlegd worden en dan vaart hij twee tijen naeen.

De Heistse garnalen zijn niet alleen in het binnenland, maar ook in het buitenland, doch vooral op de markt van Parijs, zeer gezocht.

De Heistse garnaalvangers koken hun garnalen aan boord. Deze worden daarna gezeilt en gezouten volgens zij aan de kaai worden verkocht, of moeten verzonden worden.

De meeste van onze garnaalvangers leverden tot hier toe hun vangst aan vaste kopers, die eer tussenpersonen dan kopers waren.

Immers de prijs van hun waren werd slechts vastgesteld en betaald acht tot tien dagen nadien, t.t.z. nadat de garnalen door de kopers, zonder controle vanwege de visser, te Parijs of op andere markten verkocht waren.

De visser bleef verantwoordelijk voor het niet bewaren van zijn garnalen.

Deze overeeuwse wijze van handel drijven was de oorzaak van de onenigheid in mei 1921 tussen kopers en garnaalvangers hier oprees. Jammer dat alle garnaalvangers geen blok vormden, dan was zeker de vissers de zege, 31 stuurmans scheurden met hun volk af en leveren thans op hun eigen verantwoordelijkheid naar de vreemde hallen en markten. Vijftien blijven aan de oude voorwaarden varen.

De strijd is hard voor de gesyndiceerden, daar zij tegen een machtig kapitaal, de onderkruiperij hunner eigen medebroeders, en tegen de Hollandse mededinging fel te kampen hebben.

Een gewone garnaalvanger brengt dagelijks in de zone van 100 tot 150 kg garnalen aan wal. In de winter en bij stormachtig weer slechts 10 tot maximum 50 kg.

Techniek van het vis vangen

De visvangers blijven gewoonlijk drie tot vier dagen uit, en nemen in de zomer ijs aan boord om er hun vis in te bewaren. In het schoon jaargetijde vissen zij meest benoorden de Rabs (door de zeelieden ‘t bankje van Aventuren genaamd) en de Thornton, op 15 a 16 mijlen (Engelse) van wal af.

In de winter slepen zij meest in de geule van de Noordhinder of verder op 40 a 50 mijlen van de kust.

Voor Zeebrugge bestond, en hoewel een klein groen kustvies op de Zeedijk te Heist geplaatst, richten onze kustvaarders zich meestal in zee op naburige torens en hoge duinen, die laatste bij onze vissers alle gekend onder een bijzondere naam: ‘t stakertje, de vossenhul, de hosgaard, de Lucifer, ...

Vissers en garnaalvangers vissen tegenwoordig allen met het schrobnet of de korre. Dit is een trechtervormig net dat over de bodem van de zee gesleept wordt.

Het wordt op de voorkant door twee ijzeren koepels, korijzers (op de stoomboten door twee brede planken: deuren) open gehouden.

Deze twee ijzers zijn door een dikke stok of klein boompje (korrestok) verenigd. Deze is van 8 tot 12 m lang, volgens de grootte van ‘t vaartuig.

Het onderdeel van de korre wordt op de grond gehouden bij middel van een slepende keten, trouville genaamd. De opening van een gewone viskorre telt 440 tot 500 mazen of schollen in de ronde, ieder van 4 tot 5 cm opening.

Bij de garnaalvangers zijn de mazen, en ook de ganse korreboel (korre, ijzers, stok, spranke en touw) veel kleiner.

De korre is bij middel van een kabel van 50 tot 200 m lengte aan het vaartuig verbonden. Die kabel is aan de spranke vastgemaakt, dikke touw die de beide uiteinden van de korrezak, in vorm van haak verbindt.

‘t Is bij middel van die touw dat de korre nu elk vistij (ongeveer zes uren) aan boord gehaald wordt. Lastig en gevaarvol werk, waarbij menig zeeman reeds de dieperik in ging. Tot het inhalen of vieren van de korre, wordt het kaapstand gebruikt, dat op kleine vaartuigen met de hand, op de grotere met de kracht van de donkey of motor in beweging gebracht wordt.

Drie of vier ankers, één of meer lantarens, een dieplood, een mistbel of hoorn, één of twee kompassen en het vistuig vormen het onmisbaar gerief van een visser in zee. Geen visser mag in zee steken zonder monsterrol (lijst der meevarenden), zeebrief (eigendomstitel) en meetbrief aan boord.

Er wordt op alle gronden en op verschillende diepten gevist, doch de visgronden, door de zeelieden leggers genaamd, waarop onze lager dan 40 vaam en iets hoger van 4 tot 5 vaam. Deze laatste ondiepten, noemt men in zeevaarttaal “droogten”.

De vissoorten door onze vissers thans het meest gevangen zijn: platen (pladijs), roggen, tongen of scharren.

In mindere hoeveelheid: wijting, pietermans, schelvis, buts, terrebuts en grieten. Vroeger werd hier ook de haring en ook de sprotvisserij op kleine schaal en op geschikte tijd uitgeoefend.

Visverkoop

Voor Heist nog door trams of ijzeren weg met het overige van het land verbonden was, werd de hier gevangen vis meestal door de inwoners van Heist en omliggende verbruikt.

Vissersvrouwen en kinderen leurden met de vangst mijlen ver in de omtrek. Was de vangst overvloedig, dan werd ook een deel van de vis met de viskar naar Brugge gevoerd, van waar zelfs sommige dagen enkele korven met de barze naar de mijn van Gent overgebracht werden.

Adressen schrijven kenden onze oude zeebonken niet. Een dutje strooi boven de korf, duidde aan dat de korf in Brugge moest gemijnd worden. De mijnmeester kende de eigenaar van de vis aan de korven, waarin voor elke schuit afzonderlijk, bijzondere tekens in witte wissen gevlochten waren. In 1873 bestonden hier 28 aldus verschillend gemerkte korven.

In afwachting dat er door de stad Brugge een vismijn te Zeebrugge gebouwd worde, wordt de meeste vis te Zeebrugge aan de kaai verkocht. Is de aanbrengst overvloedig, dan wordt een deel naar de vismijn van Blankenberge of van Oostende gevoerd, of naar deze van Gent, Antwerpen of Brussel verzonden.

vissersboten op strand

Bemanning en verloning

Tot voor een halve eeuw, werd elk vaartuig door vier mannen en één jongen (laver) bevaren. Tegenwoordig vaart men in Heist nog enkel met vier mannen op de motorboten en met drie mannen met of zonder laver op de andere vaartuigen.

Merkwaardig dat in Heist ruim een derde van de vaartuigen de visser stuurman toebehoren, t.t.z. dat de visser die het vaartuig bestuurt, eigenaar of reder van zijn vaartuig is.

De stuurman draagt alle verantwoordelijkheid jegens de reder, zo voor zijn volk als voor zijn vaartuig. Het volk is hem aan boord volkomen gehoorzaamheid verschuldigd. De stuurman alleen heeft het recht de vis te verkopen en het geld te ontvangen.

Hij maakt de rekening en verdeelt de opbrengst onder de reder en het volk, dat altijd op aandeel vaart. Dit aandeel verschilt volgens de grootte van het vaartuig.

Op kleine vaartuigen bedraagt het vijftien %, op grotere vaartuigen van tien tot dertien % en op de motorboten van zes tot acht %.

De laver ontvangt gewoonlijk een half part. De stuurman bekomt boven zijn aandeel als maat drie tot vier % van de opbrengst. Voor de opbrengst verdeeld wordt, trekt men eerst alle gemaakte kosten af, zoals de kosten van het ijs, de kolen, garen, vervoer, korven...

Buiten zijn aandeel heeft de varende visser recht kosteloos vis te eten aan boord, en eens aan wal, bekomt hij een zoo of zootje kleine vis (deelvis) voor vrouw en kinderen. Brood, vet, aardappels, koffie enz. moet elke visser op zijn eigen kosten aan boord meenemen.

Grote rederij is hier onbekend. De grootste rederij is die van de heer Debuc met zeven vaartuigen. Alle andere rederijen hebben er elk ten hoogste twee.

Het is te hopen dat dank zij de ijverige werking van onze geachte heer burgemeester de Gheldere, een onderlinge bootsverzekering door de Provinciale Commissie voor Zeevisserij ingericht werd, het stelsel stuurman - reder zich meer en meer zal uitbreiden, wat op economisch en sociaal gebied de toekomst van onze kustvisserij moet verzekeren.

Heist versus Zeebrugge

Een derde van de Heistse bevolking leeft van de visserij. Haar opbrengst werd verleden jaar (1920 nvdr) op nagenoeg 2,5 miljoen frank bruto geschat. Men telt tegenwoordig te Heist 246 vissersgezinnen met 347 varende vissers.

In Zeebrugge verblijven zowat een dertigtal zeelieden, meestal garnaal- en mosselvangers, uit Boechoute overgewaaid.

De Heistse vissers hebben nog geen zin om naar Zeebrugge te verhuizen, toch zijn er al zestien boten ingeschreven in Zeebrugge.

Dit heeft geen ander uitwerksel dan dat hun vaartuig alsdan Z in plaats van H in zijn zeilen en op de kop draagt.

De Heistse visserij monstert gemeenlijk één maal per jaar. Vroeger geschiedde dit in de week van Allerheiligen (verschipdag) - om verschillende redenen monstert men nu de tweede week na Sinksen (Heist kermis).

Als een bijzonderheid mag aangestipt worden dat 90 op de 100 mannelijke leden van een vissersgezin het zeeleven aannemen.

Van de andere kant is het ook zo dat men onder de vissers - slechts één op honderd - vissers telt die niet afstammen uit een vissersfamilie.

De zee is onze vissersbevolking ingeboren. Nauwelijks kan het kind zijn eigen schreden richten, of het wil naar de zee, waarvan het thuis onophoudelijk hoort spreken.

Nog eer het een letter schrijven kan, weet het reeds met krijt of potlood, vaders schuit op de zwarte deur of de witte muur af te tekenen. Nauwelijks kan de jongen hamer en mes vastgrijpen, of hij timmert zich een bootje, dat hij zelf optuigt en rijgert en waarmee hij na de school naar de zee trekt.

Leefgewoonten

Buiten de zee bestaat niets voor de visser en het binnenland heeft voor hem een (geen; nvdr) aantrek.

Reizen doet hij weinig of niet. Is hij niet in zee, of heeft hij geen werk aan boord, dan slentert hij straat op en af, of staat hij uren op de zeedijk om elke beweging van zijn voor hem altijd nieuwe zee gade te slaan.

Elk vaartuig, soms mijlen ver, herkent hij en gaat hij na.

Hij houdt nochtans ook aan een stukje land, doch ‘t zijn de vrouwen en kinderen die moeten planten en oogsten, ‘t Zijn ook dezen die in de winter vooral, de nodige korren breien.

De Heistse vissers zijn over ‘t algemeen godsdienstig. Zij hebben vooral een grote godsvrucht tot de Heilige Moeder Gods, bijzonder vereerd, in hun alom vermaarde visserskapelletje.

Van aard is hij onverschillig, wantrouwig en weinig vooruitstrevend. Hij heeft een ruw voorkomen doch onder dat ruw voorkomen schuilt een edel hart, voor leiding en verheffing vatbaar.

Het drankmisbruik is bij onze vissers bijna totaal uitgeroeid.

Jongeren zouden zich nog wel eens in de drank vergeten, doch jenever wordt noch aan land, noch aan boord gedronken.

De jonge visser heeft ook de voorvaderlijke klederdracht aan land verwezen. De rode borstrok met wijde bleekgrijze broek heeft plaats gemaakt voor donkerblauwlaken kostuum, van hedendaagse snede. Aan boord heeft hij olieschabbe en zuidwester bewaard.

Het traditioneel klakketje en de gebloemde neusdoek en het kalamanten rokje zijn, op enkele uitzonderingen na, uit de klederdracht van onze tegenwoordige vissersvrouwen ook verdwenen.

Als een bijzonderheid bij de Heistse vissers mag aangestipt worden dat, vroeger vooral wanneer een nieuwe laver aan boord kwam, hij door de bemanning herdoopt werd.

Onder die naam alleen kenden hem nog de vissers: soms wordt die naam van vader tot zoon overgezet. Vele vissers kennen zelfs elkander niet met hun ware naam. Soms kranige namen worden gegeven zoals: Fleister, Zwarten, Reulinck, Tjakels, Ratje, den Dullen, Pier van Wanne, Kreutens...

Onderwijs

Heist bezit een vrije vissersschool, die tegenwoordig als een der beste van de ganse kust bekend staat.

Zij wordt gemiddeld door 50 tot 60 leerlingen gevolgd, waarvan de twee derden reeds met vader of broeder als laver in zee steken. Zeekennis en handwerk worden er regelmatig onderwezen. Doch als ik zeg regelmatig, is dit betrekkelijk, want zelden of nooit zijn alle lavers gelijktijdig aan wal.

De leerlingen van 13 tot 17 jaar oud, zijn in drie leergangen verdeeld. Zij ontvangen er concentrisch onderricht over wereldkennis, zeekaarten, kompas, koersverordeningen, log en lood, lichten en vuren, uitliggers en boeien, zeewetten en reglementen, gezondheidsleer aan boord...

Zij leren er ook splitsen, boeten, knopen leggen, breien en zeilen maken.

De leerlingen die het tweede studiejaar voleindigd hebben, mogen zich tot de eerste leerproef (laversexamen) aanbieden.

Elk jaar komt een bijzondere jury, door de Minister van Zeewezen uit zes leden samengesteld, daartoe naar Heist.

Het staatsbestuur verleent premies en studiebeurzen, die van 25 tot 75 fr verschillen. De laver, die bij de eerste proef 60 % van de punten behaalt, krijgt een zeekaart met peilschaal en passer, en mag zich het volgende jaar voor het eindexamen aanbieden. Zijn stierman krijgt 50 fr. Gelukt hij in zijn tweede proef, dan bekomt hij een premie van 50 fr, en zijn stierman bekomt 50 tot 75 fr naargelang hij één of twee maal bij die stuurman is gemonsterd geweest.

De visschersschool werd in 1904 door toedoen van E.H. Pastoor Froidure ingericht. De eerste bestuurder was E.H. Decalauw, thans pastoor te Mariakerke bij Oostende. De huidige bestuurder is E.H. Masschelein.

Het visserssyndicaat

Sedert enige jaren heeft het vooruitzicht en de solidariteit bij onze vissers ook ingegrepen. Zo bezit Heist tegenwoordig het schoonste visserssyndicaat van de ganse kust. 90 % van de vissers zijn aangesloten.

Op 3 juli werd de nieuwe vlag van de vereniging, een waar kunstgewrocht van het huis Englisch uit Brugge, plechtig ingehuldigd.

Te dier gelegenheid had in Heist een gewestelijk mutualistisch congres plaats en doortrok ‘s namiddags een prachtige stoet, waaraan 54 mutualiteiten en 7 muziekkorpsen deel namen, in de straten van Heist.

De vissersvriend, de heer Volksvertegenwoordiger Baels uit Oostende, overhandigde de vlag en wees op de betekenis van de talrijke zinnebeelden en kleuren in deze nieuwe vlag zo meesterlijk afgewerkt, en handelde ook over de vissersbelangen.

De heer Donat Van Caillie, voorzitter van het syndicaat, sprak onder economisch oogpunt over alles wat de visser aanbelangt.

In de school van het syndicaat is een afdeling van mutualiteit De Zeesterre onder voorzitterschap van visser-stuurman Berten Vlietinck, gesticht. Op heden zijn 168 leden aangesloten.

Mits één frank bijdrage per week, heeft het lid recht op:

  1. bij ziekte of werkonbekwaamheid een vergoeding van 4 frank per dag gedurende de drie eerste maanden, en 2 frank per dag gedurende de volgende dagen, zolang de ziekte duurt
  2. bij invaliditeit een rente van 730 fr ‘s jaars, tot aan 65 jaar
  3. aan 65 jaar een pensioen dat verschilt volgens de ouderdom waarop hij lid werd
  4. kosteloze geneeskundige dienst en kosteloze geneesmiddelen voor hem en al zijn huisgenoten
  5. een kapitaal van 100 fr bij overlijden
  6. bij longtering kosteloze verzorging in een sanatorium
  7. bij bevalling der vrouw een vergoeding van 25 frank

Verder bestaat hier nog: de Visscherspremiënkas, verouderde instelling die aan 32 oude vissers of vissersweduwen, 4 frank per maand onderstand verleent, zonder dat de visser daartoe iets moet storten.

Vroeger bestond ook nog een onderlinge verzekering tegen verlies van kerreboel.

leden syndicaat 1920leden syndicaat 1920 2

In de oorlog

De Heistse vissers mogen zeker onder de meest beproefde slachtoffers van de oorlog gerekend worden.

Niet alleen werden zij, zoals vele anderen, gedurende lange tijd werkloos gesteld, maar door het verlies of beschadigen van hun vaartuigen, die hun zoveel last en zweet gekost hadden, kunnen verscheidene onder hen tot op heden het voorvaderlijke bedrijf niet hernemen.

Uit hun land geweken, ten einde te voorkomen dat de Duitsers hun vaartuigen zouden benuttigd hebben, bleven wij in de vreemde het voorwerp van de Duitse woede. Bommen werden op hun nieuwe buitenlandse verblijfplaatsen geworpen en naarmate één hunner zich in zee waagde, werd hij van tussen de Hollanders gehaald en zijn vaartuig gekaapt of getorpedeerd.

Bij het uitbreken van de oorlog bestond de Heistse visserij uit 69 vaartuigen, waarvan 54 te Heist en 15 op Zeebrugge gemonsterd waren. Van dit getal bleven er hier slechts 14, meestal kleine en versleten vaartuigen. Twee trokken naar Engeland en 53 zetten koers naar Holland. Deze laatste werden, na enige maanden in Breskens, Veere, Vlissingen en elders verspreid geweest te zijn in mei 1915, bij hoger bevel, in de haven van Zierikzee verenigd. Daar waren zij ten gevolge van de slechte en ongelegen toestand van de haven, bijna tot volkomen werkloosheid verplicht. Enige zochten een onderkomen in een barak, anderen verbleven de ganse oorlog op hun vaartuig, dat nog alleen als woning benuttigd werd.

Te Zierikzee vervolgde hun ook het noodlot.

In de nacht van 30 april 1916 werden een zestal bommen op hun tenten en vaartuigen geworpen, zonder gelukkiglijk een onzer uitwijkelingen te treffen.

Verscheidene stuurmans lieten zich in Zierikzee monsteren en vaarden aldus onder Hollandse vlag. Slecht moest dit hen bekomen. Nauwelijks waren er enige met de Hollanders in volle zee gestoken of ‘t zij door verraad of een andere oorzaak werden de H. 11, H 10 en H 20 door de Duitse schepen van tussen de Hollanders gehaald. Het vaartuig werd gekaapt en de manschappen gevangen gezet.

H 60 en Z 8 werden buiten de Hollandse wateren en Z 5 in ‘t Kanaal door een Duitse onderzeeër getorpedeerd, doch de bemanning kon zich redden.

Al de vaartuigen die hier gebleven waren, werden door de vijand vernield of als cibel gebruikt. In Holland werden 16 Heistse schuiten afgekeurd en in brandhout geslagen. Van 55 boten die vertrokken waren, keerden er slechts in december 1920 33 naar Heist terug. Zij maakten hier onmiddellijk goede zaken.

Wel waren alle benodigheden overduur, maar de vis werd aan tot dan toe ongehoorde prijzen verkocht. Men betaalde gewone pladijs tot 5 fr de kilo.

Tot slot mag gezegd worden dat 92 Heistse vissersjongens aan de wereldoorlog, meestal als vrijwilligers, deel namen. Twee ervan vielen, slachtoffer van hun plicht.

En nu, goed heil met de Heistse visserij, waartoe het uitbreiden van de vissershaven te Zeebrugge en het stichten van een ‘visscherskrediet’ ongetwijfeld veel zullen bijdragen.

De visscherij te Heist aan zee vòòr 1925

André Desmidt en Dirk Valcke

Heyst Leeft
1999
03
002-015
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:43:22