Westkapelle - Tweede deel
De Kerkelijke Parochie (3)
Vervolg van De Kerkelijke Parochie (2)
1788 - 1799. E. H. Jacobus Vincentius de Neve. Op 1 maart 1748, van Gerard en Maria van Zuyt te Eeklo geboren, voltrok hij zijn latijnse studiën in het kollege der Paters Recoletten van zijn geboortestad en ging van daar naar de hogeschool van Leuven,. Op 22 oogst 1769 bekwam hij er in de Wijsbegeerte de 3e plaats op 138 leerlingen. Zijn Exc. Robertus Caïmo, Bisschop van Brugge, wijdde hem priester op 21 dec. 1773. Ten jare 1788 ontving hij de herdersstaf der parochie van Westkapelle (62),
De manhaftige herder, binst het woelig tijdstip van de Franse Omwenteling, na de bitterste lijdenskelk geledigd te hebben, onderstond uit getrouwigheid aan zijn priesterplichten, de marteldood, ver van zijn dierbare kudde, ver van zijn dierbaar vaderland, in West – Indië .
Pastoor de Neve wijdde zich met hart en ziel aan het welzijn van zijn schapen, die hun herder alle achting schonken . Almeteens brak de Franse Omwenteling los. Op 26 juni 1794, na twee jaar hardnekkig strijden, wonnen de Fransen op Oostenrijk wiens onderdanen wij toen waren, de beslissende zegepraal.
Ons vaderland viel onder de verdelgende macht der Franse Republiek. Afschuwelijk was de heerschappij der vreemden, wier opvoeding, wier gedachten gans misvormd waren geweest door een bedervende lering die het krank verstand en de willekeur van de mens boven Gods wijsheid en wet verhief, De godsdienst werd vertrappeld in haar dienaren die als wilde dieren gevangen, gekerkerd en verbannen werden. De tijdrekening werd veranderd om alle gedacht van de dag des Heren en van de Feestdagen der Heiligen te vernietigen: (63) de republikeinse weken, décadis (64) genoemd, duurden tien dagen. De godgewijde tempels werden onteerd, de heilige vaten gestolen, verbrijzeld of verkocht; in Gods plaats troonden hier en daar walgelijke schepselen, eerloze vrouwen, de godinnen der Rede, op de gewijde altaren. De kloostergemeenten werden uiteengejaagd en hun bezittingen ingepaimd; kerken en kapellen waren gesloten en het land was door ondraaglijke belastingen en steeds aangroeiende afpersingen uitgeplunderd: in één woord, al wat recht en redelijk was, al wat edel en groots was, werd vernietigd! Al wat misdadig en onrechtvaardig was, werd bevoordeligd en aangemoedigd en dit alles geschiedde om de vrijheid, de broederlijkheid, de gelijkheid onder de burgers of Citoyens te handhaven ! En daartoe waren noch geweldenarijen, noch onrechtvaardige wetten, noch list en bedrog gespaard (65).
Op 9 september 1797 verscheen een decreet dat alle openbare ambtenaren en vooral de priesters verplichtte de volgende eed te zweren: “Ik zweer haat aan het Koningdom en aan de Regeringloosheid, aangekleefdheid en getrouwigheid aan de Republiek en aan de Constitutie van ’t jaar III der Republiek”. Die Constitutie was het Wetboek der Franse Omwenteling, ten jare 1795 vervaardigd. Hij verbood de Godsdienst buiten de kerken uit te oefenen, het priesterkleed te dragen, sloeg de kerkgoederen aan, verbrandde de kloosterlingen en klooster-zusters, verbood aan de bisschoppen de pastoors te benoemen en schreef meer andere
buitensporigheden op godsdienstig gebied voor. Ook veroordeelde Paus Pius VI tot driemaal toe de goddeloze Grondwet.
Vervolging, gevang, verbanning, de dood, bedreigde de priesters die de zondige eed weigerden.
Des zondags na het ontvangen van het bevel, beklom de Herder van Westkapelle de kansel van zijn parochiekerk en verkondigie aan zijn parochianen het besluit dat hij als priester genomen had. Hij zou de gedoemde eed niet zweren en eerder dan zijn geweten te bezoedelen zich aan alle de gevolgen der weigering kloekmoedig onderwerpen. Een zaak bekommerde hem ten zeerste, het sluiten van zijn parochiekerk die op zijn tegenstand moest volgen. Doch voegde hij erbij: beter geen pastoor dan een beëedigde.
De onderpastoor Joannes Baptista Vervisch volgde het moedig voorbeeld van zijn herder. Intussen leefden beide priesters in het verborgen, de zieken bezoekende, de H. Sakramenten toedienende, de H. Mis opdragende. Soms zelfs slopen zij, gedurende de nacht, in de Kerk om er het H. Sacrificie te celebreren en de H. Communie uit te delen. De parochiekerk werd maar op 4 mei 1798 door het Republikeins Bestuur toegezegeld.
De Besloten of Beloken Tijd, het Schrikbewind, was aangebroken. Het hoofd Van Pastoor de Neve werd door Baret, Commissaris bij het Departement de Leie, voor honderd livres op prijs gesteld. Eén zijner parochianen, doch van Westkapelle niet afkomstig, liet zich door de beloofde judaspenningen verleiden en verraadde zijn Herder. Binst de nacht van 10 op 11 maart 1798 verrasten hem twee gendarmen door de verrader bijgestaan, in de pastorie waar hij en zijn onderpastoor die nacht doorbrachten. De pastoor viel in de handen der gerechtsdienaren; de onderpastoor ontsnapte.
En nu begint voor de manmoedige en getrouwblijvende priester de afgrijselijke kruisweg, Te Brugge werd hij in ’t Rasphuis opgesloten en na drie dagen veroordeeld om naar Cayenne overgevoerd te worden. “Liever daar dan naar de hel”, antwoordde de Pastoor aan rechter
Jossaert, die een apostaat [afvallige, geloofsverzaker] was. Deze vatte de onrechtstreekse vermaning die de Herder hem toediende en gaf hem een kaaksiag. Op 3 april, om 5 u. ’s morgens ving de martelende reis aan, dertien reisgezellen, vlaamse priesters tot verbanning veroordeeld, voegden zich bij E. H. de Neve. De belijders, geketend twee aan twee, door woeste gendarmen bewaakt, op open karren en aan wind en koude blootgesteld, kwamen te Rijsel aan waar ze in de St - Pieterstoren opgesloten werden. De 2de paasdag, 8 april, werden de pastoor en zijn lotgenoten geketend, naar Douaai overgebracht en vandaar van gevang tot gevang, naar Rochefort voortgesleept langs Atrecht, Péronne, St Denijs, Chartres, Poitiers, Niort. In de kerkers en op de lijdensbaan hevonden zij zich dikwijls in ‘t gezelschap van dieven, moordenaars en lieden die bij ‘t schuim van de maatschappij behoorden. Na die lange en afmattende reis kwamen zij op 15 mei te Rochefort aan. Daar wachtte hen een afschuwelijke kerker, een echt graf, de ponton “La Charente” waar ze twee maanden en half opgesloten bleven. Op 1 oogst, in gezelschap van dertien Belgische en honderdendrie Franse priesters, scheepte E. H. de Neve in voor de Guyana, op het fregat “La Bayonnaise”. Dodelijk afgemat ontscheepte hij de 8 okt. 1798 en moest al aanstonds naar het hospitaal overgebracht worden. Na drie maanden, toen hij enigszins hersteld was, zond men hem, op 11 januari 1799 naar Sinnarnarie, bij de nog overlevende ballingen. Binst de nacht van 12 mei gelukte het hem, samen met enige lotgenoten, te ontvluchten en te midden der grootste gevaren , Nederlands Guana te bereiken. Doch, ten gevolge van schipbreuk, honger en dorst, geheel uitgeput, bezweek hij op het fort St. - Andries, bij Berbice, de 5 juni 1799, in de ouderdom van 54 jaar. Zijn gezellen, door de bitterste zielepijn overstelpt, begraafden het lijk van de priester-martelaar in de verschansingen van het fort. In september kwam de mare van zijn overlijden bij zijn nog levende vader, Jacobus de Neve toe.
E, H. Joannes Baptista Vervisch, bediende als onderpastoor de parochie van Westkapelle, toen zijn herder door de gendarmen gevat werd. Op 14 juli 1765 te Rumbeke geboren, ontving hij het Priesterschap op 10 maart 1796. Na de aanhouding van E. H. de Neve, verbleef de E, H. Onderpastoor Vervisch nog ruim een jaar op de parochie (66). Een nieuw decreet door Barras ondertekend, dat de onbeëdigde priesters tot ballingschap veroordeelde, verscheen op 16 febr. 1798. Het lukte de onderpastoor niet andermaal aan de vervolging te ontsnappen. Binst de loop van het jaar 1799 werd hij aangehouden, de gendarmen voerden hem naar het gevang van Valencijn, waar hij één jaar opgesloten bleef. Na het Concordaat stond hij als onderpastoor te Zwevezele, bekwam de pastorie van Bredene op 2 okt. 1811, van waar hij op 10 maart 1815 naar de pastorie van Wielsbeke overging. Hij overleed er op 25 okt. 1648.
De parochiekerk op 4 mei 1798 toegezegeld op bevel van ‘t Schrikbewind, bleef tot het Siksenfeest 1802 gesloten (67), Intussen werden de grondeigendommen die aan de kerk, aan de Kapelaniën van ‘t H. Kruis en St. Niklaas en aan de Sint - Sebastiaansgilde toehehoorden aangeslagen en in de loop van de jaren 5, 6, 7, 8 en 9 der Franse Republiek (1797 - 1001) in openbare veiling gebracht. (68) Op de verkopingsrollen staan 99 gemeten, 1 lijn, 72 roeden grond ingeschreven wier veiling de geringe som van 16.198 frank opbracht. Onder die aan-kopers komen zeven inwoners voor van Westkapelle, die, denken wij, de ontroofde eigendommen aankochten om ze aan de kerk weer te geven.
Het is uit te leggen dat die eigendommen voor een spotprijs aan de man gebracht werden, omdat vele lieden niet zochten hun geweten te bezoedelen door de aankoop van zwart goed. Geven wij de prijs op van enige percelen: 5 gem, 48 roed. brengen 370 franken op. / Vier gem.. 2 1ijn. 80 roed,: 510 F. / Acht gem. . 9 roed.: 505 F. / Dertien gem. 1 lijn 35 roed.: 2100 F. / Zeven gern. 1 lijn, 20 roed.: 805 F. / Twaalf gem. 44 roed,: 1550 F. / Negen gem. 4 roed,: 1625 F. / Acht gem. 2 1ijn.. 58 roed.: 660F,
Over de openbare veiling der altaren, schilderijen, priesterklederen, kerkmeube1en, vonden wij niet de geringste inlichtingen; ook gissen wij dat zij in aanbod niet gebracht werden.
Hoewel het Schrikbewind uit het merendeel der torens onzer streken de klokken ontroofde, toch zijn de klokken van Westkapelle ter plaats gebleven. Uit de inkomsten van de kerk betaald, werd de grote klok ten jare 1791 door Willem Dumery van Brugge gegoten ter ere van God en van Sint - Niklaas, toen J. V. de Neve pastoor en F. Gheyle hoofdman was.
1805 - 1615. E. H. Petrus Antonius van Waesberghe, ten jare 1744 te Gent geboren. Pastoor van Hoeke benoemd in 1787 (69), bediende hij zijn ambt tot aan de herinrichting der parochiën van ’t Bisdom , na het Concordaat ten jare 1802 gesloten. Naar het voorbeeld van zijn medebroeder, de Herder van Westkapelle, weigerde hij de eed van getrouwheid aan de Burgerlijke Constitutie door ‘t Franse Schrikbewind aan de Geestelijkheid opgedrongen, De Republikeinse Overheid sloot zodra de kerk van Hoeke en sloeg haar eigendommen aan om die in openbare veiling te brengen. Welk lot de trouwgebleven herder beschoren was, vonden wij nergens. Te Hoeke verhaalt men dat hij soms in ‘t verdoken de H.. Mis celebreerde en de H. Sakramenten toediende op de hoogkamer van een hofstede, gelegen bij de pachthoeve nu door de Burgemeester bewoond, en waarvan heden alleen de schuur overblijft. Na het concordaat, volgde hij als pastoor van Westkapelle aan zijn heldhaftige vriend Jacob de Neve op, en bediende meteen de parochie van Hoeke. Te Westkapelle ving hij op 18 januari 1805 zijn bestuur aan.
Pastoor van Waesberghe beijverde zich om de schoonheid van Gods Huis te bewerken. Op 27 februari 1806 werd voor de som van 250 gulden aan de Heer Jan Pedrotini aanbesteed “het witten vande Kercke, het suyveren en vermaecken van het plafon”, voor 113 gulden; “het kuysschen en schoon maecken vande glaese vensters, de autaeren en de schilderijen, vande meuren en pilaeren in coleur der selve kercke”. Op 11 juni 1806 sloot de pastoor met dezelfde Ped.rotini een verdrag “tot het schilderen, verwen, vergulden en verzilveren alle het houtte werck der kercke” voor de som van 145 gulden.
Het oude kerkorgel van 1647 bevond zich in erbarmelijke toestand. Op 20 jimi 1808 ging de pastoor een overeenkomst aan tot het opmaken van een nieuw orgel voor de som van 1200 gulden, met de weduwe van L.B. van Peteghem en zonen, beroemde kerkorgelmakers in die tijd. Dit speeltuig blijft nog in stand, samen met het dokzaal in 1648 opgemaakt.
In het verslag van een kerkbezoek roemde, ten jare 1640, de Z. E. Heer Deken Jennyn de voorbeeldige vredesgeest die op de parochie van Westkapelle heerste. Almeteens om een onbeduidende reden werd de vrede tussen de Herder en de Meyer of Burgemeester der Gemeente verbroken. De Meyer en de kerkmeesters hadden in de kerk een bijzondere zitplaats die met hun waardigheid overeenstemde. De nieuwbenoemde Meyer die voordien het ambt van kerkheer uitoefende, weigerde het zitsel van zijn voorzaat te bekleden en beweerde zijn plaats nevens de kerkmeesters te behouden. Vandaar een betreurenswaardige onenigheid. Het kerkarchief bevat een ganse bundel ambtelijke stukken die met die twist in verband staan. Onder deze troffen wij een getuigschrift aan, waaruit blijkt dat men zelfs de voorbeeldige en bedaagde herder van zedeloosheid beschuldigde. De afstelling van koningswege van de Meyer maakte een eind aan de twist.
Enkele maanden nadien, op 30 september 1815, overleed de pastoor: mogelijks zullen de bittere onrust en de pijnlijke aantijgingen tegen hem gericht, zijn gezondheid ondermijnd hebben (70).
1815 - 1829 . E. H. Joannes Francisus Meeus. Geboren te Leuven in 1759.
Hij was monnik in ‘t klooster der Paters Eremijten van St. Augustinus te Brugge, toen hij als onbeëdigde priester uitgejaagd werd. Van 1812 tot 1815 stond hij als pastoor te Knokke. Van Knokke ging hij naar Westkapelle over en stierf er op 20 januari 1829. Uit zijn aanteke-ningen vernemen wij dat de kezk in het bezit was van de Relikwieën van ‘t H. Kruis, van St-. Anna, van St. Barbara en van St. Gregorius de Grote.
Pater Meeus had gedurende 24 jaar de leraarsstoeil bekleed in de Latijnse scholen van ‘t Brugs Augustijnerklooster. Na de afschaffing van de kloostergemeenten, samen met de Duinheer Antoon Planckaert en de Augustijnerpater, Hendrik van Wymelbeke, opende hij een Latijnse school in de gebouwen van zijn voormalig convent, langs de Augustinenrei, te Brugge.
De kerkrekening van 1827 - 28 vermeldt de aankoop bij de zilversmid Jan De Hondt, van een wierookvat, een schelp en ecn waterkwispel in zilver, ten prijze van 316 gulden. Wij verne-men er insgelijks dat het Sanctuarium nieuw bevloerd werd ten koste van 404 gulden en een nieuwe met schaliën gedekte vontekapel tot stand kwam. Toen E. H. J. F. Meeus hier als herder stond, was de kerk in het bezit van een prachtig en kostbaar priesterornement dat mogelijks uit het gesloopte .Augustijnerklooster van Brugge voortkwam en door de Pastoor aan zijn kerk geschonken was geweest. Na zijn dood, ten gevolge, denken wij, van zekere erfenis-bepalingen, ging de schat naar Brugge over en kwam er in de hoofikerk t erecht. Jaren later, onder het herderschap van Pastoor J. A. Crevits keerde alles naar Westkapelle terug.
Ten jare 1827 leende het kerkbestuur aan de gemeente een som van 1314 fr. tegen 4 % voor het aankopen van een schoollokaal (71).
Het lokaal waar die leer- en werkschool ingericht was behoorde aan de kerk toe; daarvoor betaalde de gemeente jaarlijks aan de kerk 139 Fr 71 cent. (72)
Ons zijn de volgende schoollokalen bekend: de leer- en werkschool staande tussen de tegen-woordige onderpastorie en ‘t kerkhof; de meulenstee, een woonstede omtrent de molen, langs de meulenweg of de meulenstraat, die loopt van de steenweg naar het kapelleken; een huis later door Pieter de Keuninck bewoond; de school in ‘t Gemeentehuis, nog in wezen; de gemeenteschool in 1871 gebouwd.
1829 - 1855. E. H. Petrus Goddyn. Geboren te Lichtervelde , was hij achtereenvolgens onderpastoor te Knesselare, te Torhout, te Beveren bij Roeselare, en te Moorslede,. Op 27 maart 1829 werd hij als pastoor van Westkapelle ingehuldigd. Hij gaf zijn ontslag in mei 1835. In zitting van de kerkraad op 6 maart 1831, nemen de kerkmeesters het besluit, van aan de Onze – Lieve - Vrouwmeesters, een hokje te bezorgen om er de door de bedevaarders opge-offerde kiekens, duiven, enz, in te sluiten. Uit het verslag van een dergelijke zitting, op 5 juni 1831 gehouden, vernemen wij dat de leer- en werkschool in 1830 als kazerne voor de troepen gediend had. Ons dunkens stond die school tussen het kerkhof en het huis van de Heer Pastoor,
1833 - 43. E. H, Justinianus Gravet,. Te Roeselare in 1797 geboren, ontving hij de herdersstaf van Westkapelle in mei 1855. In januari 1843 ging hij tot de pastorie van Dadizele over en vandaar in november 1847 naar Roesbrugge.
In september 1836 werd in de kerk van Westakepelle een geestelijke zending gepredikt die een ongewone bijval genoot en ontelbare vruchten van zaligheid afwierp. Zo talrijk was de toeloop dat de kerk de gelovigen onmogelijk kon bevatten: ze bezetten de altaren, klommen op het doksaal, kropen in de vensters van de toren die in de kerk uitzicht gaven. Meer dan 3000 communiën werden uitgedeeld, Daarbij tellen niet de gelovigen van de omstreken die in hun parochiekerk te communie gingen. Gedurende zes dagen hoorden veertien priesters biecht tot laat in de avond; eindelijk lieten zij zelf hun nachtunst om voldoening te schenken aan de lie-den die van alle kanten toestroomden. Desniettemin waren er nog een duizendtal die niet kon-den bediend worden. Onder de aanstromende menigte bevonden zich soldaten, tolbeambten, zeevissers, hollandse protestanten en katolieken, vooral uit Sluis. Ze geraakten niet zonder moeite te Westkapelle en legden soms grote omwegen af om aan de grensbewaking te ontsnappen (75).
Z. E.H. J. J. de Keyser, kanunnik van de katedrale te Brugge, wijdde op 23 november 1842 twee nieuwe klokken die de namen ontvingen van Maria en Jozef. De peters waren Felix Hinjon en Jan Lateste; de meters: Cecilia Gheyle en Joanna Schram. Het opschrift van de klokken luidde: “Tot meerdere eer en Glorie Gods, Maria met haar zoeten toon, roept ons tot deugd voor ‘s Hemels loon”. “Tot meerdere eer en glorie Gods, ’s avonds maakt gedruisch: vlucht uit de herbergen en gaat als St. Joseph naar huis,” Op beide: “Ik wierd geplaatst toen de E.H. J. Gravet, pastor en N. P. van Rolleghem burgemeester dezer gemeente was. ” De middelklok weegt 800, de kleine klok 555 ponden. De grote klok “St. Niklaas” ten jare 1791 gegoten, weegt 1100 pond,
1843 - 1876. E. H, Joannes Albertus Crevits. Geboren te Woumen, van Henricus Josephus en Maria Josepha Claeys, in februari 1796, priester gewijd te Mechelen in 1824; onderpastoor op St. Pieters – en - St.-Pauwels te Oostende in juli 1825; ontving zijn benoeming van pastoor te Westkapelle in februari 1843. Hij bekleedde zijn ambt gedurende 33 jaar en gaf zijn ontslag in oktober 1876. Hij bleef op de parochie en na een pijnlijke ziekte, overleed hij er in de Heer op 20 juni 1877, op de leeftijd van 81 jaar, 3 maanden. .
Aan Eerw. Heer Pastoor Crevits is de parochie haar kloosterschool verschuldigd. Twee zusters van het klooster der Zusters van de Onbevlekte Cntvangenis, te Heist, Sophia van Iseghem en Barbara Reynaert, openden ze op 7 – 1 - 1860.
Ten jare 1894, tijdens het pastoreel bestuur van . E. H. E. F. Delbecque, gingen de zuster-scholen over in de handen der religieuzen van het Pensionnaat van Kortemark. Voortaan gaven er vier zusters het onderwijs.
E. H. Crevits richtte ook de Congregatie in der Onbevlekte Ontvangenis van O.L.V. op 8 december 1866.
Als aandenken diene de volgende aantekening die Pastoor Crevits in een handboek der kerk inschreef: “op den 12de 9ber (november) 1844, om 3.1/2 ‘s morgens, is er een afgrijzelijk onweder uitgebarsten over ‘t dorp van Westcapelle in hagel, stortregen, groote winden en in een afgrouwelijken donderslag over de kerk: den donder of te ’t blixemvuur heeft geheel de westkant van de kerk op ‘t schalie dak van beide zijden van den toren aangerand en ‘t most die op de schalien lag verbrand en klaerlijke teekens overgelaeten van verbranding. De onderzoeking van ‘t schalie dak van buyten en van binnen door den baes - matsenaer Jacobus Lievens gedaen zijnde, heeft men (den Almogende zij gelooft) geene hoegenaemde schaede ontdekt.”
In 1863 plaatste men een uurwerk op de toren. De uurplaat was op het achtkantig gedeelte, langs de westzijde aangemaakt. Vroeger, in de 17e eeuw bestond er reeds een uurwerk, zo niet op de toren, dan toch in de kerk. Die inlichting die wij uit de Kerkrekening van 1657 - 1661 putten, komt er niet klaar in voor. De tekst luidt: “Betaelt Clemens de Prince over leveren
Van eenen wijser met een kassyn dienende tot het horloge van Westcappelle, 30 schellingen parisis”. Later uit de parochierekening van 1758 vernemen wij dat er een uurwerk op de toren bestond, daar de parochie aan de koster Joseph Vermeille 3 ponden groten betaalde om het “bezorghen van de horlogie in den Kercktoren”.
Tijdens de laatste maanden van zijn pastoreel bestuur stond hem de E. H. Eduard Verschelde als hulppriester bij.,
1876—1884. E. H. Bernardus Josephus Colier. Zoon van Joseph en Helena Vergison, B. J. Colier kwam ter wereld te Brugge de 27 mei 1819. Hij trad in ‘t Seminarie op 1 oktober 1840 en twee jaar nadien werd hij leraar benoemd in ‘t College van Diksmuide. Priester gewijd de 6 juni 1846, bekleedde hij ach tereenvolgens de ambten van: leraar aan ‘t college van Poperinge 2 okt. 1846; onderpastoor te Proven, 29 oogst 1857; onderpastoor in St.- Bertenskerk, te PoPeringe, 3 dec. 1859; pastoor te Kooigem, 24 mei 1871; pastoor van Westkapelle, 18 okt. 1876. Hij stierf er op 5 nov. 1884.
1884—1905. E. H. . Emilius Franciscus Delbecque. Hij werd geboren te Estaimbourg den 23 nov. 1832. Na de priesterwijding op 20 dec, 1856 ontvangen te hebben, oefende hij de volgende bedieningen uit: bewaker in ‘t college van Kortrijk 29 sept. 1856; onderpastoor te Deerlijk, 5 sept. 1062; onderpastoor te Voormezele, 17 maart 1866; onderpastoor te Lo, 17 juni 1869; pastoor te Lapscheure, 24 april 1878; pastoor te Westkapelle, 12 nov. 1884. Hij ontsliep er in de Heer op 9 april 1905, ‘s morgens vroeg op de dag van de Eerste Kommunie. De E. H. Rupert Iserbyt stond hem als hulppriester ter zijde.
Ten jare 1889 kwam het Gesticht voor zieken en oude lieden tot stand, onder de leiding van E. H. Pastoor Delbecque. Welke onschatbare diensten op godsdienstig gebied heeft die heilzame stichting niet reeds aan de bevolking van Westkapelle en omliggende parochiën bewezen ? Drie religieuzen uit het klooster der zusters van St.- Vincentius à Paulo, te Kortemark, vingen het godzalig werk aan. Heden zijn er elf die hun ziel - en lichaamskrachten aan het bezorgen der kranken en ouderlingen besteden. Terecht staan op het doodbeeldeke aan de nagedachtenis van de dierbare Herder gewijd de woorden van de H. Schrift: “Gelukkig die zijn hand opent voor armen en behoeftigen; ten kwaden dage zal God hem genadig zijn. Zalig zijn de bermhertigen want zij zullen bermhertigheid verwerven.” Daarnevens komt een andere aanhaling uit de Gewijde Boeken die ons zo gepast de manhaftige man afschetst wiens dierbaar aandenken onder de parochianen van Westkapelle steeds in zegening bleef, “De wet der waarheid was op zijne tong... zonder vaar of vrees heeft hij onderwezen en vermaand, ten tijde en ten ontijde, ten huize en ter kerk; hij heeft met God gewandeld in gerechtigheid en heeft er velen van het kwaad afgekeerd,”
De ijverige herder legde er zich ten zeerste op toe om de eredienst ter ere van de H. Livinus door een zijner voorzaten ingevoerd, aan te vuren en te bevorderen. De steeds meer en meer aan-groeiende toeloop tot het zo sierlijk beeld dat hij aan zijn kerk schonk troostte ten overvloede zijn priesterhart. Nu hij overtuigd was dat de machtige Livinus zijn parochiaren in hun lichamelijke ellende zou bijstaan en opbeuren, zocht hij een noodpatroon , die de dieren onder zijn bescherming zou aannemen. Het kunstrijk beeld van Sint Niklaas van Tolentijn deed ter kerk zijn intrede en, onder de aanroeping van de Heilige werden broodjes gewijd om aan de zieke dieren op te dissen.
Het kerkhof dat sedert de opbouw van de oude kerk, rond het heiligdom lag, waar de lijken van duizende gelovigen ter aarde besteld waren, kon volstrekt niet meer dienen,. Zo kwam, ten jare 1897 het nieuw uitgestrekt en welgelegen kerkhof tot stand. Veertien jaar later, in 1911, bouwde men de muur rond de gewezen dodenakker die steeds naar beplanting en versiering blijft wachten. Hoe meer indrukwekkend zou de grootse tempel pralen met een sierlijke hof omring! Nu ook ligt die heilige kerkhofgrond daar zo eenzaam, verlaten en als ware gans vergeten.
1905—1915, E. H. Eduard Lagace. Geboren te Brugge op 16 juni 1849, was hij professor en bewaker in het colleges van Moeskroen en Menen; onderpastoor te Isegem van 1891 tot 1901; pastoor te Zuidschote van 1901 tot 1905, toen hij pastoor van Westkapelle werd. benoemd; in september 1912 ging hij tot de pastorie van Ledegem over.
Een ernstige taak viel de Herder ten deel, de herstelling en vergroting van de bouwvallige kerk. Weldra kwam dit onderwerp onder de deskundigen ter bespreking. In dagbladen en tijd-schriften versohenen opstellen wier schrijvers een en hetzelfde verheven en prijzenswaardig doelwit beogen: aansporen tot een degelijke kerkherstelling en vergroting die aan al de vereisten van de kunst zou voldoen (74).
Het weinige dat van de oude kerkmuren overbleef, de noordgevel van de Kruisbeuk, de bouw-vormen van de toren, traden als getuigen van de ogivalen (spitsbogen, gotiek) bouwtrant der voormalige kerk op. Tijdens de herstelling van de 17e eeuw had men aan het heiligdom een moderne vorm gegeven waar vierkante vensters met een platte boog bekroond, de hoofdrol speelden.
Er rees tussen min deskundigen een strijd op: ware het niet meer doelmatig de kerk langs de oostkant uit te breiden en aan de reuzetoren de ereplaats aan de westkant te schenken, Men verwierp die opvatting, met de documenten die wij hoger aanhaalden, voor te brengen: ze bewijzen immers dat het westelijk deel van de kerk, bouwvallig geworden, geen herstelling ontving en eindelijk gesloopt werd. Meer redenen nog pleitten tegen deze opvatting, vooral als het er zou op aankomen ze uit te voeren.
Om meerdere hulpgelden vanwege het Staatsbestuur te bekomen, hadden de Pastoor en het Kerkbestuur bij het Berek der Praalgebouwen aangedrongen om de kerk in de reeks der monumenten op te nemen. Dit werd in januari 1906 toegestaan en kerk en toren waren onder de praalgebouwen van 5e klas gerangschikt.
Binst de jaren 1908 en 1909 werd de herstelling van de kerk en haar vergroting bewerkt. In twee verscheidene dagbladen, las men een beoordeling, wellicht door de zelfde hand opgesteld, over de uitgevoerde werken.
Wat in dit opstel meest aanbelangt, schrijven wij over (75). “De kerk van Westkapelle, wier oorspronkelijk e gedeelten van de 13e eeuw dagteekenen is thans gansch hersteld en merkelijk vergroot, volgens de plans en onder de leiding van den knappen bouwmeester Alfons Depauw, wien hulde toekomt om zijn welgelukt en kunstrijk werk. Het herstellen van het oud gedeelte en het bijvoegen van het nieuw gedeelte zijn meesterlijk uitgevoerd. De samenhang der gebouwen is grootsoh en verheven. Westcapelle mag fier zijn over hare heropgetooide parochie-kerk waar binnen en buiten alles u aan ’t hert en aan den geest toespreekt en kunstgenot doet smaken. De aannemers der werken, de gebroeders Sereyn, verdienen ook allen lof. Maar wie vooral niet mag vergeten worden, ‘t is de ieverige Herder der parochie die noch moeite, noch tijd gespaard heeft om aan Westcapelle zoo een flink kunstjuweel van vlaamsche buitenkerk te verschaffen... En er moet bijgevoegd. Nu dat de werken voltooid zijn, valt er te zorgen om den omtrek der kerk. (het oude kerkhof) ook met smaak en kunstgevoel op te schikken.”
Eertijds doorliep een ader het oude nu verlaten kerkhof. Tussen het Kerkbestuur en het beheer der wateringe van de Eyensluis en Groot Reygaersvliet werd een akkoord aangegaan om die waterloop te dempen. Nu is hij door een riool vervangen die men in mei 1907 begon te leggen. Telken jare betaalt de kerk aan de watering een . . . schuld van twee frank.
Op maandag, 16 oogst 1900 wijdde Zijn Excellentie Mgr. Waffelaert de herstelde parochiekerk. Daags te voren, onder de leiding van de E. H. Ferdinand Kindt, onderpastoor, had men het plechtig jubelfeest gevierd der instelling te Westkapelle van de Sociëteit van de H. Franciscus Xaverius. Zijn Exc. de Bisschop zat de plechtigheid voor. Meer dan duizend Xaverianen waren in de kerk aanwezig, drie vreemde muziekmaatscharpijen luisterden de stoet op.
E. H. Lagace bezorgde niet alleen de uitwendige herstelling der kerk, maar voorzag meteen in haar inwendige optooiing. Een wandeling door het heiligdom zal de bezoeker overtuigen; al wat hij er ontwaart is lieflijk en kunstrijk: het prachtig in koper gedreven hoogaltaar, de bevallige altaren der noord - en zuidbeuk, ter ere van Onze Lieve Vrouw en Sint- Niklaas opgemaakt, de drie kunstig geschilderde brandvensters van het priesterkoor wier uitgelezen onderwerp de meest indrukwekkende taferelen der Gewijde Geschiedenis zo aantrekkelijk voorstelt, het mooie triomfkruis, de Communiebank, de Koorzitsels, het Beeld van de Moeder van Smarten, enz. Te verwonderen is het ook niet dat de kosten van die rijke kerkbemeubele-ring tot de som van boven de drie en vijftig duizend frank opklommen (76).
Nog koesterde de Pastoor het ontwerp op het kerkhof, rond de kerk ter ere van St. Livinus zeven kapellekens op te trekken waar taferelen uit het leven van de Heilige zouden afgebeeld staan en die als statiën voor de Ommegang moesten dienen (77).
1912. E. H. Henricus Gustavus d’Hertoghe. Geboren te Oostrozebeke op 17 december 1858, hij was leraar in ‘t Gesticht der Doofstommen en Blinden van Spermalie, te Brugge van 1885 tot 1894, leraar in St - Jozefsgesticht te Izegem van 1894 tot 1898, onderpastoor te Houtem (Veurne) van 1898 tot 1908. Hij stond als pastoor te Zande, waar hij een nieuwe kerk opbouwde, van 1908 tot 1912. Op 22 oktober 1912 werd hij als pastoor van Westkapelle plechtig ingehuldigd.
De Herder beleefde het benarde tijdstip van de Duitse oorlog. In oktober 1914 verschijnen te Weetkapelle de eerste Duitse soldaten. Op 2 november treedt de eerste kommandant in bediening, gedurende vier lange jaren heersen soms schreeuwend onrecht en afstotelijk geweld: t is een aaneenschakeling van alle slag van opeisingen, diefstallen, roverijen, huiszoekingen. Voegt daarbij de vernielende inkwartiering in de huizen ten dorpe en ten lande, zelfs in de scholen, ten dien gevolge gesloten, in de pastorie, in de onderpastorie; ook het pijnlijk en zo vernederend zedeloos gedrag van velen, en de betreurenswaardige verslapping der godsdienstbeoefening. De kerk blijft voor het uitoefenen van de Katolieke godsdienst open, doch dient meteen voor de Protestan ten om er voordrachten te geven. Wekelijks wordt er voor de gesneuvelde soldaten een mis gecelebreerd en ’s zondags de H. Kruisweg gegaan.
In oogstmaand 1914 staakt de Heer Paul Ketele zijn ambt van hoofdonderwijzer en wordt bij het Belgisch leger ingelijfd; voorlopig vervangt hem de Heer Jozef Bostoen. Intussen doet het gemeentebestuur al wat in zijn macht is om zijn verplichtingen ten opzichte van ‘t onderwijs der kinderen te kwijten,
Sedert maanden liep het onrustwekkend. gerucht dat de vijand de religieuzen en ouderlingen uit het gesticht zou verbannen, eindelijk pleegt hij die hatelijke euveldaad op einde januari 1918 te midden van de gure winter. Zusters en ouderlingen van beide geslachten stuurt hij naar Brussel. Daar worden de kloosterlingen van de oude lieden gescheiden, die in verschillende gestichten hun intrek moeten nemen. Die onmenselijke uitzetting, de pijnlijke reis naar een onbekend oord, de verdere ontberingen, kost de dood aan dertig ouderlingen. Een enkele zuster zou het met de dood bekopen. Zuster Martiana (Melena Hostens), die op 2 november 1918 in de jeugdige ouderdom van 25 jaar en 5 maanden overleed. In ‘t ingaan van november 1918 keren vier zusters naar Westkapelle weder, om er het gesticht op te schikken. Een maand later volgen de andere en enige hunner kostgangers. Bijna allen waren in Westkapelle terug in nieuwjaarmaand 1919.
Het uur der verlossing nadert. Doch een laatste, de pijnlijkste beproeving, zal over de parochie neerkomen, binst de maanden september en oktober 1918.
Wat de landman nog overblijft wordt opgeëist : rijtuigen, voeding, paarden, hoornvee; als wilde men de landbouw ten gronde toe vernietigen. Nog zal men de gemeente ontvolken: op 1 oktober, al de mannen van 16 tot 40 jaar, ‘s anderendaags deze van 40 tot 45 jaar, weinigen uitgezonderd, worden bij ‘t geweld der Duitse bajonetten weggedreven. Waar naartoe, voor hoelang ? Niemand weet het. In hoeveel huiskringen vloeien bittere tranen, omdat vader,
zoon of broeder als banneling verplicht is weg te trekken. Doch de onrust is van korte duur, weldra keren de uitgedrevenen, ‘ t zij alleen, ‘t zij in groepjes terug uit Lapscheure, Moerkerke, Eeklo, Gent, Eksaarde, Deinze. Enigen zelfs lukken erin, door de gelederen te dringen der legers van Duitsers en Verbondenen die langs de vaart van Schipdonk en op de boorden van de Leie slag leveren. De zucht naar ‘t geboortedorp en naar ‘t ouderlijk dak zegeviert over ‘t gevaar dat hun leven bedreigt. Onder de Westkapellenaren zijn er een klein aantal tot aan Willebroek voortgestuwd geweest; zij zijn gedwongen er onder de hoede van Duitse soldaten te werken. Zohaast de wapenstilstand getekend is, reizen zij naar huis.
Onder de bannelingen zijn er verscheidene door ziekte aangetast geweest ten gevolge van ontberingen en gebrek aan oppas. Een hunner, .Alphons Stultjes, vader van twee minderjarige kinderen, na godvruchtig en gelaten de Heilige Gerechten uit de handen van de Pastoor van Eksaarde ontvangen te hebben, stierf daar en werd er in november 1918 ter aarde besteld. Op 24 van dezelfde maand bezorgen de bannelingen van Westkapelle het celebreren ter parochie-kerk van een mis tot zielelafenis van Stultjes.
Wellicht ook ten gevolge van de oorlog sterven te Westkapelle drie schoolzusters: Zuster Paula (Amelia Niklaus), uit Kortemark hier heengevlucht in oktober 1914, overleden de 15 juni 1916, in de ouderdom van 80 jaar en vier maand; Zuster Agatha (Cerena Verscheure), overleden de 19 april 1919 in de ouderdom van bijna 29 jaar; Zuster Crescentia (Emma Yperman), overleden op 5 mei 1919, oud 50 jaar 8 maand. Ter zaliger nagedachtenis tekenen wij de namen op van de helden van Westkapefle die tot verdediging van Recht en Vaderland op ‘t slagveld sneuvelden of in gasthuizen en krijgsgevangenschap stierven.
“Constant Beyne, August Hongenaert, Bernard Fockedey, Camiel Devinck, Benedict Sobrij (gendarm), Cyriel Bossier, Julius Bouché, Renaat Braet,”
Twee burgers van Westkapelle, Casimir Mombaliu en Victor Hongenaert, op bevel der Duitse overheid naar Duitsland overgevoerd, stierven in ‘t gevang.
Van 12 tot 18 oktober 1918 doortrekken overgrote benden Duitse soldaten het dorp Lapscheurewaarts. Het blijde langgewenste uur van de verlossing is geslagen! Op 19 oktober, al wat vijand is, trekt weg. Dezelfde dag doorloopt nu en dan een Belgisch soldaat per rijwiel de straten van ‘t dorp. Almeteens komt de eerste soldaat van Westkapelle aan, Amaat Neyts. ‘t Is een blijdschap zonder weerga, een prachtige bloementuil wordt hem aangeboden, alle werk staakt, de Belgische driekleur wappert aan de huizen, de klokken zingen hun blijde lied. ‘s Anderendaags, zondag, na de hoogmis weergalmt het Te Deurn door de tempelwanden, het gezegend danklied dat, sedert de bezetting, niet meer had weerklonken. Na het bitterlijden komt het diepontroerende verblijden!
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
Toen Deken Jennyn, in het jaar 1640, de kerk en de parochie van Westkapelle bezocht had, schreef hij in het verciag van zijn dekanaal bezoek deze woorden neer: : “Vix aliqua per Decanatum est parochia in qua omnia cum tante, pace et concordia fuint”.
Dit is: “In gans de dekenij is bijna niet één parochie, waar zo grote vrede en eendracht heerst!”
Bij het eindigen van dit werkje dat wij aan de gezegende nagedachtenis wijden van de Paters Benediktijnen, de geloofszendelingen die, met Kruis en Ploeg gewapend, de parochie van Westkapelle hebben gesticht, uiten wij deze wens:
Mogen Vrede en Eendracht er steeds door de loop der tijden heersen!
Afbeelding van een Kerk in 1950.
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
Lees verder: Nota’s Verantwoording en Bijlagen