De flamboyante Emile Verhaeren droeg Knokke in zijn hart
Frieda Devinck
De bekende Belgische dichter en schrijver Verhaeren ontdekte het ongekende, verafgelegen dorpje Knocke rond het jaar 1883... en werd er meteen verliefd op.
Hij was gecharmeerd door wat hij er aantrof, de geuren en kleuren die hem omringden, het rustieke van het kerkje met begraafplaats en oude molen, de wildernis van de weidse ongerepte duinen en het fascineerde hem hoe volmaakt de mensen en de omgeving bij elkaar pasten. Dit alles ontstak bij de temperamentvolle en gevoelige Verhaeren een hartstocht voor dit kleine, onbereikbare dorpje.
Hij droeg Knokke zozeer in zijn hart dat hij zijn bevindingen vol enthousiasme neerpende in een artikel dat hij schreef voor het weekblad 'La Plage', een propagandablad voor de Belgische kust.
Hier volgt een deel van dit artikel.
'LA PLAGE'
"Donderdag, 23 augustus 1883
Nee, mijnheer, nee mevrouw, de trein brengt u niet naar Knocke, hij stopt te Heyst... en eerlijk gezegd, moge God en de heren ministers hem nooit verder laten rijden. Dit dorpje - het meest karakteristieke van alle dorpjes van de Vlaamse kust - dat nog onaangetast is, moet ongerept blijven en standhouden, de kortaangebonden kustbewoners moeten hun korzelige houding en originaliteit bewaren.
Ze moeten hun rug - die grote vierkante rug van de kustbewoner - toekeren naar jullie burgerlijke, dwaze vooruitgang en nieuwe levenswijzen hoe mooi ook jullie het allemaal voorstellen of serveren op zilveren schalen. En toch ben ik bang. Het kan voldoende zijn dat een ingenieur of een bouwkundige daar passeert, met hamer en pikhouweel in het achterhoofd, en bij zichzelf zweert om in minder dan een jaar al deze prachtige maritieme natuur te beschaven. We zullen zien dat gravers bij honderden komen aanrennen, hopen aarde de grond bultig maken, uitgravingen putten nalaten in het platteland de telefoonpalen overal hun zwarte staken neerpoten, ijzerdraden de hemel doorkruisen, rails lijnen trekken op de grote stukken grond zoals op een klein blaadje papier voor in de school.
En wat zal er met de duinen gebeuren?
Weet u dat ze de meest uitgestrekte en meest kruidig geurende zijn die er bestaan? Men vindt er een unieke flora, zeldzaam, grillig, zich opkrullend langs wild bukshout of rommelig langs de grond kruipend. Hier een plantengroei in een verscheidenheid van gele boterbloemen, blauwachtige bloempjes als de ogen van een vrouw, roze als kleine oorlellen en purperkleurig als de knopen van de bisschoppelijke soutanes. Wat verder, enorme rechtopstaande distels, met een lichtgroen blad en een bloem van een zo uitzonderlijk fijne paarsblauwe tint zodat Verwee er niet in geslaagd is dit op zijn meesterlijke doeken weer te geven. De blanke zandduinen hebben een ongewoon, grandioos aspect en in hun witte eenzaamheid roepen ze duidelijk de onmetelijkheid van de woestijn op.
Het dorpje ligt ingebed in het land, ver van de zee, en rondom houdt de natuur de gerst, rogge en haver mooi rechtop.
Het vette leven van de boerderijen verspreidt de geuren van de stallen en mesthopen, varkens lopen binnen de omheining, karren verpletteren de bestrating door hun gewicht, koeien - hun hoofd rustend op de afsluiting - kijken naar de koetsen en passerende mensen, boomgaarden plakken hun groene vierkanten achter de hagen, en hier en daar wijzen een paar huizen van hoog aanzien, op de woonst van de priester, de burgemeester en de schepenen.
Een herberg - oh, zoete en charmante eenvoud! - fungeert als gemeentehuis en in een hoek van het café bevat een kast de officiële archieven en registers.
De 'autoriteiten' verzamelen zich rond een grote groen geschilderde tafel, voorzien van vergrendelde laden, en wanneer ze de 'belangrijkste zaken' bespreken, verlaat hun pijp de lippen niet en hun blik de pint niet.
Maar in deze dagen zijn het de schilders Van Rysselberghe, Dario de Regoyos en Schlobach die zich rond deze tafel geschaard hebben en in het vuur van hun artistieke discussies doen ze de tafel dansen onder hun ferme vuistslagen. De goede tafel, gewoon aan vredige samenkomsten, weet niet wat hij ervan denken moet.
Wat vooral opvalt, is de kerk met zijn begraafplaats, zijn kruisweg en zijn torentje in de vorm van een bijenkorf. Het kerkje is rustiek omgeven van groen, met lang opstaand gras en bladerrijke treurwilgen rondom. Ik heb het op het goede moment gezien, als het gras drie voet hoog was. Het bedekte de grond helemaal en de klimplanten slingerden zich rond de zwarte kruisen als groene slangen. Kippen pikten in het rond, mussen tsjilpten in de bladeren, een rosse kat sliep op een graf. Men hoorde geloei in de verte en het uurwerk van de klokkentoren klonk langzaam en vals.
Ik heb Knokke teruggezien gedurende de kermis. De vrouwen zijn er noch mooi, noch aantrekkelijk maar men komt er mannelijke kusttypes tegen, met hun karakter en hun ziel op het gezicht geplakt. Geweldig!
Zij alleen al zijn de reis waard, maar je moet ze zien in hun eigen milieu, springend door de modderige schorren en slikken, of terugkomend van de zee met over hun schouder de grote zwarte kruinetten die de golven van rijpe oogsten domineren, zoals de driehoekige zeilen de stormachtige golven van hun zee domineren".
Emile Verhaeren was er bij van in het begin
Toen de kunstenaars Verwee en van Rysselberghe aan de wieg stonden van wat later een schilderskolonie zou worden, was Verhaeren er de 'getuige' en het 'kloppend hart' van.
Emile en zijn goede vriend Van Rysselberghe huurden rond 1883 met vier andere schilders - Schlobach, Wytsman, Dario de Regoyos en Charlet - een klein molenaarshuisje dat aan de uiterste rand van het dorp stond. Achter dit bouwvallig huisje strekte zich tot aan de zee een wilde en brede duinengordel uit.
Ze kwamen zich hier vrijwillig in de natuur afzonderen om adem te scheppen, ver weg van alle burgerlijkheid van de steden en leidden er een vrij en ongebreideld kunstenaarsleventje.
De vrienden begonnen het zomerhuisje op te frissen en niets ontsnapte aan hun schilderswoede. Ze zetten deuren en ramen in de verf en decoreerden de kamers met muurschilderingen. Van de zolder maakten ze hun atelier. Helse kleurtekeningen sierden de vensterruiten en 's avonds als de petroleum lampen brandden, gaven ze de fantastische indruk van echte brandglasramen. Er werden vanuit Brussel allerhande meubelen aan gesleept en ook trofeeën die ze van hun verre reizen hadden meegebracht. Marokkaanse en oosterse tapijten, divans, lampen en souvenirs kregen er een plaats. Ze noemden het "La Masure" wat doelde op de bouwvalligheid van het huisje.
's Morgens wasten ze zich zonder enige gêne helemaal naakt onder de waterpomp op het koertje.
Ze hielden eet- en drink festijnen en deden zich niets tekort. Boven de tafel hadden ze een katrol bevestigd waaraan een hesp hing die ze neerlieten om er dikke sneden van te snijden om met hun boerenbrood te eten en door te spoelen met grote kroezen schuimend bier. De bel aan de voordeur was een hoefijzer, opgehangen aan een touw waarmee men tegen een metalen plaat moest slaan. Het ging er soms luidruchtig aan toe en aan de buitenmuur werd een plakkaat opgehangen waarop in opvallende letters geschreven stond 'Cercle des Artistes'.
Knokke Dorp met centraal het latere 'Prince Baudouin Hotel'.
Hun leventje hier gedurende de zomermaanden was er een van vrijheid maar ook van ontdekking. Ze lieten zich inspireren door de ochtend nevels over het vlakke land, de wolken gejaagd door de wind en de langgerekte boerderijtjes met witgekalkte muren en rode dakpannen. De morgenstonden met rozerode hemels of de zonsondergangen van oranjerood tot dieppaars boven de eeuwig deinende zee, brachten hen in vervoering. Het was voor hen ook een tijd van intensief schilderen in de volle natuur, daar getuigen de vele schilderijen van die ze achterlieten en nu ook in vreemde musea hangen.
Soms trokken ze de Knokse duinen in en hielden er, helemaal nog altijd naakt las Verhaeren gedichten voor uit zijn bundel 'Les Flamandes' - of beter gezegd 'schreeuwde' hij ze uit tegen de wind in. De brave inwoners van het dorpje Knokke die hen bezig zagen, noemden hen 'die troep halve wilden'.
Soms gingen ze op konijnenjacht en brachten de gevangen beestjes, als trofee aan een dikke stok bengelend, naar hun huisje. De Engelse schilder Willy Finch, die als geen ander lekkere 'konijnenpaté' kon maken, werd dan uitgenodigd. 's Avonds dronken ze wijn en bespraken ze teksten van Schopenhauer en Victor Flugo of las Verhaeren, luidop maar heel gevoelig, gedichten voor van Paul Verlaine.
Ze deden zich niets tekort. Met alles wat het dorp en de nabije duinen aan wettelijke of gestroopte gerechten kon leveren en met wat uit de vaderlijke wijnkelder was ontvoerd, hielden ze eet- en drinkfestijnen.
Al vlug werd "La Masure" bekend bij de Brusselse kunstenaarskringen en kregen ze bezoek van vrienden, dichters, schrijvers en schilders. Zo kon men onmogelijk spreken over de pennenvruchten zonder de penseelstreken te vernoemen. Voor meer dan één artiest was dit een verplichte omweg maar om toegelaten te worden moest men tot de ingewijden behoren. Enkele jaren later werd dit huisje door de eigenaar Vermeire volledig verbouwd en kreeg het de naam 'Hotel Prince Baudouin', later werd het nog verscheidene keren uitgebreid. En ja... het bestaat nu nog altijd anno 2018!
Verhaeren, temperamentvol, extravagant maar ook zeer gevoelig
Villa Duivekot, het zomerhuis van Van Rysselberghe - Maria Monnom
In Knokke heeft Verhaeren - na zijn huwelijk met Marthe Massin - een korte maar passionele 'amourette' gehad met de vrouw van zijn vriend Van Rysselberghe. De omstandigheden en de sfeer waren optimaal aanwezig en hun bewondering voor elkaar deed de rest.
In de herfst van 1896 leed Verhaeren aan hooikoorts en werd hij door Van Rysselberghe en zijn vrouw, Maria Monnom, uitgenodigd voor een verblijf in de villa 'Duivekot'. Hij maakte veel strandwandelingen in de jodiumrijke lucht om van zijn allergie te genezen.
Zijn vriend moest onverwachts naar Londen om er een expositie op te starten wat een hele tijd in beslag nam. Verhaeren en Maria bleven alleen achter en brachten veel tijd door in elkaars gezelschap. Ze was een klein vrouwtje, met de juiste proporties, fijn maar niet kwetsbaar, en werd door iedereen 'la petite dame' genoemd. Ze had een vaste tred en straalde energie uit tot in haar kleinste gebaren. Maria was een zeer gecultiveerde vrouw, vertaalde gedichten en was steeds omringd door kunstgevoelige mensen.
Hoe langer ze bijeenwaren, hoe hechter hun band werd. Ze wandelden gearmd in de wind langs het strand en door de duinen. 's Avonds werden de luiken van de vensters gesloten en onder het zachte licht van de petroleumlamp lazen ze samen de gedichten van Heinrich Heine, Rainer Maria Rilke, Baudelaire en de teksten van Flaubert.
Ze waren beiden gevoelige personen met een diep besef van moraal en vriendschap. Toch voelden ze zich sterk tot elkaar aangetrokken en er ontstond een groeiende intimiteit tussen hen die mooi, liefdevol en passioneel werd.
Verhaeren zei haar: "je bent de belichaming van alles wat ik verwachtte zonder ooit te durven hopen." Gestimuleerd door de vertaling van de vele sensuele liefdesgedichten smolten schroom en schaamte weg en gaven ze zich over aan de stortvloed van hun gevoelens. Dagen en weken vlogen voorbij op het ritme van hun passie. Maria werd een nieuwe reden van bestaan voor Emile. Hij voelde zich als herboren, hoewel zij de regelmaat in zijn leven grondig had verstoord. Zij voelde aan dat hij haar centrum werd van haar zwaartekracht. Hun overspel was van een zeldzame intensiteit die hen beiden markeerde voor het leven.
Toch wilden ze hun wederzijdse partners niet kwetsen maar beseften goed dat ze verraad pleegden. Ze besloten beiden dat hun liefde geheim moest blijven... het geheim van het midden van hun leven. Ze besloten hun liefde voor elkaar op te offeren: zij bleef bij haar man en Emile ging terug naar zijn vrouw Marthe. Zo eindigde een mooie, tedere episode in hun leven.
Maria Monnom schreef vele later, na de dood van haar man en van Emile, een boekje 'Il y a quarante ans' uitgegeven in 1938, over haar intieme band met Emile Verhaeren. In dit korte verhaal vertelt Maria over de 'amour fou’ die ze in 1896 beleefde met Emile. Het is een onwaarschijnlijk rake terugblik veertig jaar na de feiten. De anonimiteit werd verzekerd door haar pseudoniem "M. Saint-Clair", dit was de naam van het dorpje in de Var (Fr) waar ze de laatste jaren met haar echtgenoot woonde.
Uit respect, ongetwijfeld, veranderde Maria Van Rysselberghe de namen, maar Verhaerens portret werd gemakkelijk geraden door haar familieleden en vrienden. Ze wist ook hoe ze deze relatie met bescheidenheid en elegantie kon onthullen, terwijl ze de details geheim hield, waar het om gaat is de spirituele intensiteit die markeert en raakt. Er waren "momenten zo lichtgevend dat niets de pracht kon aantasten". Hun wandelingen en lezingen, samenkomsten en liefdevolle momenten zijn te vinden in het verhalende, ontroerende boekje.
Bezieler van een nieuwe generatie schrijvers, bekend over heel Europa
Wie was die lange, slungelige en triest ogende Verhaeren? Het moet gezegd: hij was niet moeders mooiste maar was wel altijd een opvallende verschijning. De lange neerhangende walrussnor en de pince-nez gaven hem een zekere 'tristesse'.
Hij kleedde zich meestal heel flamboyant in gedurfde kleuren, knalrode jas, gele broek, lange wapperende sjaal en zwarte hoed.
Als hij voorlas, stak hij altijd de rechterarm vooruit om zijn teksten te onderlijnen. Hij had ook altijd een pijp bij de hand als hij aan zijn werktafel zat.
Hij werd geboren te Sint-Amand aan de Schelde in 1855 uit een Franstalige vader en Vlaams sprekende moeder. Tot hij elf jaar was, sprak hij het Vlaamse dialect van de streek en belandde daarna in Gent op een Jezuïetencollege waar hij zijn studies in het Frans verder zette. Nadien trok hij naar Leuven, volgde de studie Rechten en liep stage bij Edmond Picard, senator en kunstliefhebber. Zo kwam hij in het milieu van schilders en schrijvers terecht. Na twee jaar hing hij zijn advocaten toga voor goed aan de wilgen en tijdschriften en kunstbladen werden zijn werkterrein. Hij schreef ook gedichten en in 1883 verscheen zijn eerste dichtbundel 'Les Flamandes'. De sensuele en naturalistische geladenheid van de gedichten hadden Charles Bernier, portret van Emile Verhaeren, succes bij de toenmalige avant-garde, maar verwekten schandaal in het bekrompen landelijke milieu. Geholpen door de pastoor van Sint-Amands, trachtten zijn ouders de volledige oplage op te kopen en te vernietigen om het schandaal wat in te tomen.
In oktober 1889 ontmoette de 34-jarige Emile de vijf jaar jongere Marthe Massin, een schilderes, op wie hij smoorverliefd werd. Op 24 augustus 1891 trouwden ze en vestigden zich in Brussel.
Vanaf 1899 woonde Verhaeren in St. Cloud bij Parijs. De vijftigjarige dichter beleefde in het volgende decennium het toppunt van zijn roem. Hij was een van de boegbeelden van een nieuwe generatie schrijvers. Zijn bundels werden vertaald in 28 verschillende talen en hij gaf overal voordrachten, tot zelfs in Sint Petersburg en Moskou.
Hij werd bevriend met alle mogelijke kunstenaars, schrijvers en dichters van die periode. Het zijn de jaren waarin hij bevriend raakt met Auguste Rodin, Eugène Carrière, Rainer Maria Rilke en Stefan Zweig. Koning Albert I promoveerde hem tot 'poète national' maar zijn goede contacten met het Belgische vorstenhuis beletten hem niet om lange tijd sympathie te koesteren voor het socialisme en het anarchisme.
In 1911 wordt hij zelfs voorgedragen voor de Nobelprijs literatuur maar de felbegeerde prijs ging naar zijn vriend Maurice Maeterlinck.
Op 25 november 1916 gaf Verhaeren een voordracht te Rouen. De volgende ochtend probeerde hij op de rijdende trein naar Parijs te springen. Dit werd hem fataal, hij verloor zijn greep en kwam onder de wielen terecht waardoor zijn beide benen vermorzeld werden.
’Mijn vrouw, ... mijn vaderland...' waren zijn laatste woorden.
Emile Verhaeren en zijn echtgenote Marthe Massin.