Over  Lissewegenaren en  Lisseweegse parochie-rekeningen uit de eerste helft van de XVIIe eeuw - Deel 1

Germain Vandepitte

Wat volgt is bedoeld als een nadere kennismaking met personen en toestanden zoals die voorkwamen in de jaren 1600 tot 1650. Daar de parochierekeningen in het Rijksarchief te Brugge maar terug te vinden zijn vanaf 1624, wordt vooraf een kort relaas gegeven uit de inboedel (1) van Maryn Vandepitte anno 1615.

In het jaar 1615 op 15 april overleed Marijn zoon van Jan Vandepitte, vrijlaat (2) binnen het Ambacht en de Prochie van Lissewege. Een eerste maal gehuwd met Maria, dochter van Andries Verbeke overleden de 17e Sporckele (febr.) 1600, was hij hertrouwd met Jacquemyne (Jakoba) Jonckheere, dochter van Modaris. Er waren 5 kinderen uit het eerste bed en twee uit het tweede.

Marijn was boer op een hoeve met “vyf werckepeerden te weten drie ruyns ende twee merrys, drie vools (veulens) en een cachtel”. De veestapel bestond verder uit “acht melckcoye (koeien), acht beesten van twee jaer out, acht jaerlinghen ende vijf calvers. Schaepen: drie beyte (3) met drie lammers. Vier swynen: te weten drie zeughen en een berch (4)”.

De bezaaiing op het land besloeg omtrent 20 gemet: 1 lijn tarwe en 27 gemet haver, cruut (5), vitsen en bonen.

Het huisgerief (huuscateilen) bevatte: een tafel, een rechbank (6), een grote en een kleine kist van wagheschot (7), een acx (8), een grote koperen ketel en nog een ander ketelken, een koperen aker (9), een klein ketelken, twee koperen pannekes, een koperen melcksie (zeef), een ijzeren pot, een vispaan (10), zeven tinnen “platteelen”, twee zoutvaten, een mostaardpot, 20 houten telloren, wat aardewerk, acht stenen kannen groot en klein, twee aarden kannen, een hanghel (11), een rooster met tang, een ijzeren pan, een staelyser (12), een spit, een lantaarn, een wentelkeere (13), vier “heemers”, twee waskuipen, een “peerdemande”, een naaimand, een trog, een vleesblok, een spade, een schop, vier stoelen, drie banken, drie vorken, twee “greepen” (14), een hauwe (15), twee vieesstanden (16), zes schilde (17) zwijneviees, acht hammen, twee pluimbedden, twee kafbedden, een “partye melckteilen”, een wafelijzer.

“De abijten van doverledene”: een zwart laken mantel, een zwart laken broek, een wambuis (18), een zwart laken roksken (19), zes manshemden. Lijnwaad: zeven paar “slaplaekens” een scholake (20), en vier servetten.

Verder was er - up de zolder: een hoop tarwe, twee steen vlas, twee kafzeeften, twee vannen (21), een korenmaat; - in de schuur: een duust gheley (22) - buyten den huyse en up thof: twee wagens, een kegge (23), twee voetploegen met arnassije (24), twee “heegden met al datter toehoort”.

In tegwoordigheid van Nicolaes Hyperman en Maerten Denis als deelmannen (25) aangesteld voor de “besittighe” d.i. de weduw, en anderzijds van Pieter Devos en Lauwereys Pauwels als deelmannen voor de erfgenamen en het wezendeel, werd alles “verdeelt ende vercaevelt”.

Roeland Teerlinck de “stockhoudere van het Ambacht ende Prochie van Lisseweeghe” (26) hield de openbare verkoop ten sterfhuize op 15 juni 1615. De veiling van de groene vruchten had plaats op 25 juli daarna, door dezelfde R.Teerlinck. De totale opbrengst van de twee vendities bedroeg 164 ponden 17 schellingen 3 groten 10 mijten.

De weduw Jacquemintie Jonckheere had vooraf “uutter handt” gekocht voor 19 ponden: wat huisgerief en een baeide ruynpeert (27); evenals een witte rechbank voor 1 pond 3 schell. 4 groten en een ammelaken voor 6 schell.; plus een partij melktelen voor 3 schell. gr.

In de venditiestaat lezen we nog over de verkoop: een grysde coy 5 pond. gr., een spekele coy (28) 4 P. nog een grysde coy 5 P. 16 schel, een swarte blaere (28), coy 2 P 6 schel, een swarte osse 1 P. 6 schel, een roon osse 3 P, een zeughezwin 1 P. 4 schel, een grauwe merry 6 P. 10 schel. enz.

Voor de klederen bekwam men volgende sommen: de zwart laken broek 1 P, 6 schei., het zwart laken “mansrocksken” 1 P. 10 schel., drie kopen hemden 10 schellingen elk.

Dan volgen nog bladzijden lange opsommingen van de lopende rekeningen van inkomsten en uitgaven. Hieruit halen we vooreerst de kosten van de begrafenis:

  • men is schuldich aen Heer Jan Decraene, pastor te Liss. 2 pont grooten ende dat over sijne diensten ghedaen in tbegraeven ende de uytvaert van doverledene.
  • item is men schuldich aen Jacques Scharre clockluyer ende grafmaeckere binnen Liss. de somme van 1 pont 8 schelL ende 6 grooten ende dat over sijn recht so van luyden als andere in tbegraeven van de overledene hier innebegrepen sekere dienst ghedaen te desen sterfhuyse
  • aen Jan Gillis ende Hendrick Cools, matsenaers binnen Liss. over het open ende toedoen van het graf van de overledene 6 schell ende 8 grooten.
  • aen Maerten Aldeyn de somme van 3 ponden 15 schell. ende 1 groote en de dat over de leveringhe van de doodkiste, was ende andere winckelwaere
  • aen Guilliaume Debrune de somme van 10 schell. over trecht van het draeghen van de vaene (30).
  • aen Loupes (Lopez) de Villegas over tlaecken ende grosseeren ende minuteeren van dese staet mitsgaeders over leveringhe van twee andere staeten int nette en andere voornoemt ten desen sterfhuyse tsaemen 2 ponden grooten.
  • aen Joos Rombout weert tot Liss. over teere by (door) de overledene ghedaen 7 s.

Op het einde van de staat van goederen komen de handtekeningen van de voogden en die van de weduwe:

2015 05 28 131650
het handteecken van Jan Verbeke   

tmarck van Roeland Vandepitte 2015 05 28 131742

2015 05 28 131949tmarck van Jacques Gauweloose

2015 05 28 132006tmarck van Lambrecht Jonckheere

2015 05 28 132017
tmarck van   Jacquemynkin  Jonckheere.

Let op de familie- of sibbetekens!

De Vandepitte’s waren een molenaarsfamilie te Lissewege en merkwaardig genoeg is hun sibbeteken een molenijzer!

Deze inboedelstaat geeft ons ook enig idee van de landpachten:

  • men is schuldich aen die van Willemiens (Paters Willemijnen) binnen Brugghe de somme van 6 ponden grooten ende dat over de pacht van 12 ghemete lants ende dat van de jaere ende oughst 1614 ende 1615
  • item aen de Schartreuse (Paters Kartuizers) binnen Brugghe de somme van 13 schell. 4 gr. over de pacht van 7 ghemete lants
  • item aen Pieter Cornelis de jonghe de somme van 2 p16 sch gr over een jaer lantpacht van 2 ghemete lants
  • item aen Pieter Cornelis de jonghe een hoet (31) havere ende dat boven de 2 p. 16 sch. gr. lantpacht ende dat by accoorde.

De pacht schuldig aan P. Cornelis de jonghe omvatte dus een geldelijke bijdrage plus een bij akkoord vastgesteld recht in natura. Dit laatste kon ook ontvangen worden in geld. Daartoe werden de geldende marktprijzen als maatstaf genomen voor het bepalen van deze som (32).

Ook hebben we hier twee posten die een onderverhuring van land aanduiden:  

  • Lowijs Piers is schuldich de somme van 1 pont 4 schell. grooten ende dat over 2 jaer lantpacht van 2 ghemete lants tot 6 schell. gr. elck ghemet ende dat van de jaeren ende oughst 1614 ende 1615.
  • Lambrecht Jonckheere is schuldich ter cause als vooren ende dat over tghebruuck van 7 ghemete lants tot 5 schell. gr. elck ghemet tsjaers.

 00000000000000000000000000


De bewaarde parochierekeningen van Lissewege beginnen in het jaar 1624. Deze van 1625 en van 1646 ontbreken (33). Deze rekeningen zijn ommestellingen (34),

Bij de ommestellingen werd bepaald het bedrag van de belasting te heffen per gemet. Dit lastencohier moest goedgekeurd worden door Burgemeester en Schepenen van het Brugse Vrije. Aan de hand van die bijdrage werden de inkomsten berekend. De belasting was aan tamelijke schommelingen onderhevig: van 5 groten per gemet in 1624, kwam het op 8 groten in 1628; in 1631 was het 8 gr en in 1638 werd het verlaagd op 6 gr; in 1640 bedroeg het 12 gr en in 1641 terug 6 gr; 11 gr in 1642, 10 in 1643, 8 in 1644, en in 1649 bedroeg het 9 stuivers.

De ommestellingen gaven ook de uitgaven op, gedaan ten behoeve van cle parochie en de parochianen, alsook de sommen uitgekeerd voor bewezen diensten; dit alles op voorleggen van de rekeningen.

Bij het sluiten van de ommestelling werd het batig saldo (zeer zelden het geval) of het tekort eenvoudig overgedragen naar de volgende ommestel-ling zodanig dat een tekort van een voorgaande, te vinden is als betaling op de volgende. B.v.b.:

  • Eerst zoo voort alhier in myse (35) ghebracht de somme van 7 pont 1 schell. ende 4 grooten ende 20 mijten zoo vele Jooris Rombout ontfanghere meer betaelt heeft als ontfaen, blyckende by de voorgaende rekeninghe in date van 17 Juni 1631, blyckende oock het cuohier van laste.
  • 1642. Alhier wort in betalinghe ghebracht de somme van 111 pont 7 schell. ende 8 grooten over zovel de ontfanghere Michiel Dewulf meer betaelt heeft dan ontfaen in de rekeninghe van het houden van ruters van de somere 1640 welcke rekeninghe was ghedaen den 17 Maerte 1642, blyckende deselve rekeninghe.

De geijkte formule waarmede die rekeningen telken jare aanvangen, mits andere namen, data en bedrag, is als volgt: “Rekeninghe die doet ende overgheeft Franchois Wilsoets, ontfanghere van de prochie van Lisse-weeghe, uutter naeme van Adriaen Busschere ende Cornelis Colle, als hoofmannen van dezelve prochie, van een ommestellinghe van 5 grooten uutter ghemete, ommegestelt den 22 April 1624 inghevolghe van het quoier van laste gheëxhibeert voor Burghemeestere ende Schepenen slans vanden vrijen in date van 28 Maert 1624, onderteeckent Veranneman, tot betalinghe van sekere lasten daer inne deselve prochie belast was bij de ghemeene parochianen ommeghestelt ten daghe als vooren, deselve ommestellinghe beghinnende den 22 april 1624 ende is ghestelt in ponden schellinghen ende grooten bij protestatie naer style”.

Inkomsten (eerst alvooren de ontfanck):

Voor de jaren 1624 tot en met 1630 is er een gedetailleerde lijst van 96 lastenbetalers, plus nog 21 waarvan de betaalde lasten verdeeld werden tussen de parochies Lissewege en Dudzele omdat hun gronden gedeeltelijk op het grondgebied van Dudzele Ambacht lagen.

Vanaf 1631 werd dit beperkt tot globale cijfers: “Alhier wort ghebrocht in ontfanck de somme van 123 pont 3 schell. ende 8 grooten ende 8 mijten over 3685 ghemete 24 roeden lants (de grootte van de parochie) tot 8 grooten uutter ghemete volghende de groote van de beterdinghe (36)

  • item over twee meulens in Lisseweeghe naer advenante van 25 ghemete tot 8 grooten uutter ghemete, compt 16 sch. 8 gr. -
  • item alhier wort ghebrocht in ontfanck de somme van 8 pont 11 schell. ende 7 gr. over vijfhondert veerthien ghemete 1 lijne zevenenviftich roeden lants dat ligt in het Ambacht van Dudseele ende inde prochie van Lisse-weeghe tot 4 gr. uutter ghemete over de helft van 8 gr., welcke lant wort betaelt bij de prochie van Dudseele ende Lisseweeghe half en half, comforme de voorgaende rekeninghe”.

Er zijn ook een paar ontvangsten van landpacht: “Eerst ontvaen van Pieter Vandendriessche de somme van 10 schell. gr. ende dat over een jaer lant-pacht van 1 lijne 25 roeden lants ligghende in de prochie van Dudseele verschenen Meye 1631 raeckende het veerthienste jaer van twijntich jaer lantpacht (37).  -   Ontvaen van Pieter Vandendriessche de somme van 13 schell. gr. over een jaer lantpacht van een half ghemet liggende als vooren, wesende het eerste jaer van 27 jaer pacht van de jaere ende verschenen Baemesse 1631 (37)”.

Buiten deze gewone inkomsten die telkenjare terugkomen, vinden we voor bepaalde jaren bijdragen geleverd door het landsbestuur van het Vrije: “Ontfaen van Jo(nker) Phlp (Philip) Rijngaerde ontfanghere slants vanden Vrien de somme van 49 ponden 10 sch. 5 gr. over een ordonnantie vercre-ghen van Burgh(emeester) ende Schepenen slants vande Vrien van teere van soldatencosten, oock ingsghelicx van leveringhe ghedaen an de solda-ten binnen het noortquartier ten somere 1631 zoo van branthout, broot, caes ende anders”.

Een speciale ontvangst werd geboekt in 1641: “Ontfaen van de inghsetenen van de prochie van Lisseweeghe de somme van 68 pond 10 sch. gr. van de liberale giften ende presentatie ghedaen an sijne Co(ninklijke) Hoogheyt volghende de lijste daeraf zijnde overghelevert in handen van Frans Dherbe als ontfanghere daertoe ghecommiteert bij Burgh(emeester) ende Schepe-nen slans vanden Vrien; [~ af] en begheert Michiel Dewulf gheen solaris hoewel hij nochtans ghepresenteert heeft nevens doender de inghesetenen van Lisseweeghe; de hetaelinghe van dien sal hier aghter ghebrocht worden bij quitantie van selven Dherbe”. Deze “liberale gifte” is niets anders dan een speciale “bede” of belasting, waarschijnlijk om de zware oorlogsschulden te helpen dekken.

Uitgaven

1. Wedden en vergoedingen

De rekeningen werden opgemaakt door de ontvanger van de parochie. Eerst in 1624 door Franchois Wilsoets. Van 1626 tot 1638 door Jooris Rombout; en na diens overlijden in 1639 en 40 door Maddeleene zijn weduwe. Vervolgens door Michiel De Wulf; en de laatste van het eerste register van 1649 door Maeyken De Brune zijn weduwe. Jooris Rombout, de broer van de bekende kunstambachtsman Walram, was niet alleen ontvanger van de parochie Lissewege en van de dis, maar ook Amman (38) van Lissewege Ambacht, weert in het St-Jakobshuis (1620) (39), later waard in de herberg “Spaegne” (40) en strodekker van beroep (41).

Voor zijn werk als Amman kreeg hij jaarlijks twee pond groten: “alhier wort ghebrocht de somme van 2 P. Gr. die Jooris Rombout doender deser toegheseyt is van de ghemeene prochianen als Aman van Liss(ewege) over een jaer eertgeld half maerte 1626”. In 1631 werd hij opgevolgd door Loupes de Villegas en intussen was het eertgeld op 2 P. 10 schell gekomen: “hier innebeghrepen sijne extraordineeren diensten in het publiceeren van alle kerckgheboden van den ontfanghere aen deselve prochie”.

De hoofdmannen (41 b) waren in 1624, Adriaen Busschere en Cornelis Golle. In 1631 werd laatsgenoemde vervangen en er werd hem in 1632 een vergoeding uitbetaald van 8 P. 6 schell. 8 gr. voor de diensten aan de parochie bewezen gedurende 7 jaar. De Hoofdmannen tot 1650 waren:

1624 Adriaan Busschere en Cornelis Golle
1626 Cornelis Golle en Michiel Dewulf
1631 Michiel Dewulf en Pauwel Verlaere
1635 Pauwel Verlaere en Jan Van Weerde
1636 Jan Van Weerde en Pauwel De Brune
1639 Pauwel De Brune en Thomas Ramsbeke
1641 Thomas Ramsbeke en Cornelis De Brune
1643 Blasius Debets en Marijn Gheyle.

De Berijder (42) gedurende al die jaren was Laureys Tristram. Hij kreeg een jaarlijkse vergoeding van 3 P. gr. Op de parochie Lissewege werd hij bijgestaan door de officier Franchois Degroote en deze verdiende 2 P. 10 schell. gr. aan deze job “ten regarde dat hij daghelicx is dienende de prochie ter wille ende vermaenen der hoofmannen”. Hij werd opgevolgd door Clays de Lue. In plaats van officier noemde Maddeleene Rombout hem de schutter van de prochie (44).

De publieke schrijver of de man met de ganzepen ten dienste van de ganse parochie “omme te stellen in gheschrifte” alle brieven, akten, en het afschrijven en maken van dubbels, was Loupes de Villegas. Maar hij was ook schoolmeester en hem werd in die hoedanigheid jaarlijks de som van 4 pond gr. uitbetaald “ten regarde dat hij de aerme kynders van de prochie leert lesen ende schrijven voor niet” In 1631 ging dit postje over naar Jan De Bonninghe die van toen af koster-schoolmeester was. Zijn opvolgers waren Jan Jansens en Depre Guido, die toen al 6 ponden verdienden. Vanaf 1648 was het Jan Billiaert.

Een uitgave die telkenmale voorkwam tot 1639, was de som van 4 P. gr. “ten regarde dat sij de aerme lieden was dienende als vrouwvraouwe voor niet”. Deze vroedvrouwen waren achtereenvolgens de vrouw van Maertens A., de vrouw van Gillis De Laey en Lijnoore de weduwe van Passchier Vandewijngaerde. Bij gebrek aan een geschikte kandidate werd deze som vanaf 1640 niet meer uitbetaald, alhoewel de vermelding “vrouwvrauwe” nog telkens voorkwam pro memorie.

2.  Uitgaven voor wezen-, armen- en ziekenzorg

Weeskinderen werden uitbesteed en dit geschiedde per opbod. In de onkosten van onderhoud kwam de parochie tussen, doch ook de dis; en dit voor elk de helft: “betaelt aen Pieter Brouckaert de somme van 4 P. gr. over de helft van 8 P. gr. voor een jaer mondcosten en houdenesse van een aerm kynt ghenoempt Hubken Allaert f(iliu)s Gabriel waervan de wederhelft wort betaelt by de dischmeestere vande prochie van Lisseweeghe” (1627). De bekommernis was toen ook al, zich zo vroeg mogelijk te ontdoen van deze lasten: “betaelt an Franchois Degroote (officier) de somme van 8 schell. gr. over de helft van 16 schell. gr. over her draghen van het kynt van Jan Berthyn naer Christoffel Clemens ende ghemeest twee dyveersche daghen naer Moerkerke om tzelve kynt te draghen naer sijn moeye tot ontlastynghe van de prochie van tselve kynt” (1634). Speelt de “garde” van Lissewege ten huidigen dage ook nog kindermeid?

Het lichamelijk welzijn van de arme parochianen werd ook ter harte geno-men. In 1629 betaalt men aan Mr. Jooris Dhy, cururgier (geneesheer) te Lissewege, de som van 2 P. gr. de helft van 8 P.  “over het cureeren van Clays De Cuypere, die langhe crepel ende zieck te bedde lagh ende er gheene middel om hem te onderhouden”. In 1634 werd “betaelt aen Mr. Jooris Dhy, cururgier binnen de prochie van Lisseweeghe, de somme van 10 schell. gr. over het schauwen van het doode lichaem van tkynt van Vandenbrande dat dood ghevallen was van de torre van Lisseweeghe. In 1630 noteren we een geval van pest: ”alhier wort ghebrocht in getalinghe de somme van 3 P. 4 sch. ende 6 gr. van teere ghedaen ten huuse van doender deser (Jooris Rombout) bij de hoofdmannen en ghemeene prochia-nen in het resolveeren (oplossen van het geval) van Catherine Immeseune dewelcke was ligghende met een haestighe sieckte (45) ofte peste...”

Ten jare 1634 werd aan Passchier Slabbart 20 schell. gr. betaald “ter occasie dat op 2 December 1634 een kynt haestlick ghestorven was vreesende van de noodelycke sieckte (46) ende gheen middel en hadde om leven, dat hij in sijn huus moghen blyven tot alder stont ofte meerder swarigheit of ghecomen soude hebben”.

Deze tekst is nogal duister: een kind was overleden; had Passchier geen middel om leven en moest hij in zijn huis blijven tot er zekerheid bestond van geen verdere besmetting?

Jacques Duric werd uitbetaald “tot assitentie dat sijn vrouw en kynderen die langhe tijt gheweest hebben in de contagieuse siecke (47) ter somere 1636 en te kennen ghegeven dat hij letter (weinig) middel meer hadde om leven”.

Meester Jan Pieters, cururgien binnen Liss(ewege), intving in 1639 5 pond. 10 sch. gr. de helft van 11 pond gr. “ende dat over het cureeren van dyveersche aerme lieden in de tijt van drie jaeren 1636, 1637, tot den 5e Nov 1638”. Zijn opvolger Mr. Guill. Michellet kreeg in 1644 4 pond 10 schell. voor “sijn cureeren van aerme l(ieden)”

In 1647 hadden we weer pestgevallen: “betaelt an Guill. Coffen de somme van 4 pond 19 schell. ende 6 gr. over leveren van broot, bueter, keirsen ten huuse van Jannecken Lanssens, die met de contagieuse sieckte lagh”;

  • “betaelt an Corneel Vandesteene 18 schell. gr. over leveringhe van 28 steen multer ghelevert (47 b) ande weduwe van Jan Verhouve ende Jan Bockstaele als sy in de contagieuse sieckte waren”;
  • “betaelt an Jaoques Eeclo 1 pond 10 schell. gr. over leveren van 150 bonden houdt an Corneel Lanssens als die contagieuse sieckte aldaer was”;
  • “betaelt an de meulenaere tot Zwanckendamme 14 schell. gr. over leveren van 13 steen multer ghelevert an Claeys Massein als hij drie weken in sijn huus moest blijven ter cause dat de roo meestere (48) in sijn huus hadde gheweest; alles inghevolghe d’ inghetrocken ordonnantie”.

Ten slotte vinden we voor 1648: ”betaelt an de weduwe van Jan Verhouve de somme van 10 schell. gr. ende dat van afgheleit te hebben de sone van Loouis Bockstaele die ghevisiteert was ende gheiugeert by de roo meestere voor quaet”. De weduwe Verhoeve was dus in 1647 genezen van de pest en als ”reeuwige” moest ze de besmetting niet meer vrezen. De reeuwers en reeuwigen waren genezen pestlijders en zij hielpen de pestmeesters in ‘t verzorgen en begraven van de pestzieken.

3. Uitgaven voor de jaarlijkse Ommeganck.

De ommegangdag in Lissewege had plaats elk jaar op de 2e van Hoymaend (juli). Telken jare waren die van Dudzele, Heist en Zuienkerke present om mee op te stappen. Dit was wederkerig, want ook die van Lissewege waren tegenwoordig op de ommegangdagen van deze parochies. Iedere maal wordt in de rekeningen onderscheid gemaakt tussen twee groepen: de hoofdman en cle gemene parochianen, en anderzijds de “gilde van Minheere sint Sebastiaen”:

  • “betaelt an Thomas Franquele 20 schell. gr. over de presentatie by de hoofdman ende ghemeene prochianen aen de hoofman ende ghemeene prochianen van Heyst up den 2 Juli 1626 in tvreeren van de goddelicke dienst naer costume”(gewoonte);
  • “betaelt an denselven Thomas Franquele 14 schell gr over de presentatie by den selven Hoofman ghedaen ten selven daghe aen de ghemeene prochianen van Zuuwenkercke in tvreeren van de goddelicke dienst, naer costume als vooren”;
  • “betaelt an Mr. Pieter Fry 20 schell. gr. over de presentatie by denselven Hoofman ghedaen ten selven daghe ande hoofman ende ghemeene prochianen van Dudseele die quamen om de prossessie te vreeren; en noch 10 schel over presentatie aen de jonghe gilde van Minheere Sint Sebastiaen van Dudsele die quamen om de prossessie te vreeren naer costume”;
  • “betaelt an Franchois Wilsoets 10 schell. gr. over de presentatie ghedaen by de hoofman ende ghemeene prochianen aen de jonghe gilde van Zuuwenkercke up den 2 juli 1626 die quamen om de prossessie te vreeren naer costume”;
  • “betaelt an Pieter Fry 16 schell. gr. over presentatie ghedaen by de hoofman ende ghemeene prochianen an de gilde van Retorique, up de 2 juli 1626 ten regarde dat sy eenigh spil ghespeelt hadden ten selven ommeganckdaghe”.

Dit optreden van de Rederijkersgilde schijnt een uitzondering geweest te zijn en komt niet meer voor in de latere rekeningen. Jammer genoeg wordt niets medegedeeld over de naam van de rederijkerskamer, noch over het gespeelde “spil”.

In 1627 komen dezelfde posten voor; maar nu worden de Jonge Gilden van Sint-Sebastiaan uit Lissewege en uit Zuienkerke met naam vernoemd.

Er wordt in 1631 gewag gemaakt - voor ’t eerst - van zangers: ”Alhier wort in betalinghe gebrocht de somme van 3 pont 3 schell ende 7 gr bij doender dezer over de presentatie tsijnen huuse ghedaen bij de hoofmannen ende ghemeene prochianen ende de sanghers die ghecomen waren ten ommeganckdaghe van Lisseweeghe up den 2 juli 1630 in tvreeren van de goddelicke dienst ende dat over de helft van 6 pont 7 schell ende 2 grooten mits de kerckmeestere jaerlicx (!) betaelt de wederhelft naer costumen”.

Vanaf 1635 worden regelmatig de Jonge en de Oude Gilde van Sint-Sebastiaan vermeld uit Zuienkerke en uit Dudzele,

Ook als de Lissewegenaren naar de goddelijke diensten gingen te Heist, Dudzele of Zuienkerke, werden zij daarvoor vergoed: “betaelt an Franchois Verkynderen de somme van 20 schell gr over de presentatie ghedaen bij de hoofman en de ghemeene prochianen van Lisseweeghe ten ommeganck-daghe van die van Heyst ten jaere 1626”; en aan Mr Pieter Fry dezelfde uitgave voor Dudzele.

De uitbetaalde vergoedingen blijven nagenoeg ongewijzigd in al die jaren.

Lees verder: Over Lissewegenaren en Lisseweegse parochierekeningen uit de eerste helft van de XVIIe eeuw - Deel II

____________________________

Nota’s:  

  1. Inboedel: Brugse Vrije, staten van goed 3e reeks Nr 1773; Rijksarch. Brugge (Rab)
  2. Vrijlaat:   vroeger: vrijgewijde of vrijgelaat;    hier: vrije burger of vrijgeborene uit het Brugse Vrije.
  3. Beyte: De Bo: ooi, wijfjeschaap.
  4. Berch: berg of  barg = gesneden mannetjesvarken,
  5. Cruut: P. Lindemans, Geschiedenis v. d. Belgische Landbouw: kruit, kruyt, raep kruit blz 457, raepcruut blz 292.
  6. Rechbanck: rechtbank of aanrechtbank: smalle tafel (met kastjes) langs een wand van de keuken, waarop de spijzen worden aangerecht.
  7. Wagheschot: De Bo: beste eikenhout voor schrijnwerk.
  8. Acx: Verschueren: aks langstelige bijl voor het boomvellen,
  9. Aker: De Bo: koperen vat met ijzeren hengsel -  Verschueren: putemmertje,
  10. Vispaen: platte vislepel; vergelijk: schuimspaan.
  11. Hanghel: smeedijzeren stel waaraan de ketel boven het haardvuur hangt.
  12. Staelijser: De Bo: staenijzer, ijzeren staantje, driestijger.          Glossaire flamand:  bricquet = vierstael; klein ijzeren stuk om tegen een vuursteen te slaan om het vuur aan te maken.
  13. Wentelkeere: een keern of kam.  De Bo kent drie soorten karnen: de trendelkeere = staande karn met stamper of trendel, de draaikeere of tonnekeere = de wentelkarn; en de wiegekeere.
  14. Greep: De Bo: een vork met drie of vier rechte tanden,
  15. Hauwe: P. Lindemans:  houweel, brake, braak, braakhouweel, hak. (blz. 160)
  16. Stande: De Bo: Een staand vat uit duigen, van onbepaalde grootte, doch altijd hoger dan wijd.
  17. Schilde: Verwijs en Verdam: een schilt, naam van een deel van een geslacht dier, niet nader omschreven: ”ende die schilde van eenen groten beyr”.  Ongetwijfeld wordt hier bedoeld: stukken spek.
  18. Wambuis: Verschueren: kledingstuk dat het lijf van hals tot middel bedekt.
  19. Roksken: Verwijs en Verdam: rocklijf, een kort bovenkledingstuk.
  20. Scholake : Vrewijs en Verdam :  tafellaken.
  21. Van: een wan; De Bo: werktuig uit wissen gevlochten op wijze van een grote oesterschelp met twee oren of handvatsels en dienend om het koren van het kaf en stof te zuiveren,
  22. Gheley: glei; De Bo: gezuiverd roggestro; ‘t schoonste stro van gedorsen rogge.
  23. Kegge: P. Lindernans, biz 186: Vlaamse benaming uit de polderstreek voor een wiel- of raderploeg. Schrijver vermeldt echter het eerste gebruik van deze ploeg voor de polders einde 18e begin 19e eeuw.  De Bo: lichte wielploeg met omgebogen riester.
  24. Voetplough met arnassije: De Bo: beerpioeg zonder wielen met een voetje waarop het voorste gedeelte rust. P. Lindernans: blz. 174, ploeg met vooraan de ploegbaik, een verstelbsre voet om de diepte te regelen. P.Lindemans:  de arnassije van een ploeg is het aanspanningstuig eigen aan de ploeg.   -   Het Franse “Charue” of de oudere vormen Caru en Kieru betekenden oorspronkelijk het voorwagentje waarop de ploeg rustte: ”...et tout autre harnas de kieru...”:  uit deze tekst blijkt dat de kieru een afzonderlijk tuig was waaraan het harnas vast zat. Het deel werd later de naam van het geheel.  -  Vlaamse benaming: karmiole.   -  De Bo: arnas, harnas: grote dwarshout van de dissel.
  25. Deelmannen: Stallaert, Glossarium: te Brugge, lagere band van rechters of scheidsmannen, die  kennis hadden van erfscheidingen, gebouwen en gebeurlijke dienstbaarheden.
  26. Stockhoudere: Gilliodts, Brugge Vrije I , blz. 224: “Niemant is toeghe-laten eenigh goedt tzy meubel oft immeubel openbaerlick of heymelick metten stocke te verkoopen ten zij hij daertoe by der wet gheadmiteert worde...”   Hier dus de beambte belast met de openbare verkopingen.
  27. Baeide: De Bo: roodbruin -  een baaide peerd.
  28. Spekele: De Bo: “ghespekelt ende ghepleckt”   =  gespikkeld.
  29. Blaere: De Bo: een koe die blaarde is = zwart met witte, of wit met zwarte plekken.
  30. ‘t recht van ‘t draeghen van de vaene:  recht in de betekenis van vergoeding; vastgesteld recht. Zie ook: recht van te luyden;  trecht van tbgraeven.
  31. Hoet of  hoed: graanmaat te Brugge, omtrent 1 3/4 hectliter. Er gingen vier maten in een hoed.
  32. Pacht(prijs): Van Houtte, “Van ruilverkeer tot wereldhandel”, blz. 43: De overgang tot de ruileconomie gaf van de 11e eeuw af weer een grotere betekenis aan het geld..., de heren waren geneigd de verplichtingen in natura over te zetten in geldsommen.
    A. De Vos, “Inventaris der landbouwpachten in de Gentse jaarregisters van de Keure”:  
    -   blz. 11, nr 29, Reg. II f° 23, 7 nov. 1375 :  Ser. Denijs Boeckel, Hof te Wijlegem;  Pachtprijs: 26 ponden groten + 12 halster witte erwten (Gentse maat) + 6 vette varkens + een dwaal + een ammelaken. Deze pachtprijs was te betalen aan de St-Pietersabdij te Gent.  
    -   blz. 77, nr 776, Reg. 30 f° 34, 16 nov. 1428 : Goed te Zwijnaarde Pachtprijs: 50 el lijnwaad of 10 pond parisis, 12 dwalen en 12 ammelakens of 10 schell. groten, 2 vette varkens of 12 pond par., 1 vet lam of 28 schell. gr., 26 steen boter, 25 kazen + 25 pond groten. Te betalen door Jacob Tienpond aan de Sint-Pietersabdij.
  33. In het Rijksarchief te Brugge.
  34. Omrnestelling: Verwijs en Verdam: van ommestellen = gelijkmatig over de belastingschuldigen verdelen.
  35. Myse: Stallaert K.: Misen = 1° niet ontvangen gelden; 2° kosten, inzonderheid gerechterlijke kosten.
  36. Beterdinghe: (eerste lettergreep is toonloos) “Glossarium flamand”: opmeten, arpenter, cadastrer.   -   De Bo: komt van beterden of beterten; bij landmeters: het land beterden om meting te doen, is het afstappen om te meten of te waarderen. De beterdinge doen van een gemeente: “cadastrer une commune”.
  37. Pachten: De pachten liepen gewoonlijk over een periode van 3-6-9 jaar of een veelvoud ervan; ja zelfs levenslang, wat evenwel een uitzondering was. b.v.: A. De Vos, blz. 11, nr. 35, Reg 6, f° 6, 6 october 1376 : Gentbrugge, Goed ter Woestinen, Eigenaar: Lysbette van Bruckele f(ilia) Blondin, Pachter: Willem Vandepitte f(ilius) Jan: ”jaerpacht 19 ponden parisis levenslang”.  -   Sommige pachten verliepen met Mei, andere met Bamis. Zie ook P. Lindemans.  
  38. Amman: Stallaert K.: In Vlaanderen was de amman onderhorig aan de schout. Moest de bevelen van de magistraat uitroepen en bekendmaken. Ook vonissen aankondigen en voltrekken. Stond ook in voor de orde en netheid in de straten en inde de daarvoor opgelegde boeten. Dit ambt kon gekocht worden of geërfd.
  39. St-Jakobshuis: Brugse Vrije:  -   Staten van goederen -  3e reeks Nr. 1983. Rab. Mayken Vande Pitte: debetnota. Zie ook Ballegeer in Rond de Poldertorens 1e jaarg. Nr. 2, blz 11.
  40. Herberg Spaegne: J. Ballegeer, Rond de Poldertorens 1e jaarg Nr. 2.
  41. Strodekker: J. Ballegeer: Walram Rombout, Handelingen Soc. Emulat. Brugge , Deel XCVI (1959).
    41 b .  Hoofdman: voor Amman, Berijder, Officier en Hoofdman: zie ook R. De Keyser Rond de Poldertorens, Jaarg. 3, Nr. 3  blz. 109.
  42. Berijder: Stallaert K. : Gerechtsdienaar te paard. Zijn dienst bestond in het narijden en aanhouden van ballingen en op heterdaad betrapte misda-digers, zelfs buiten zijn district; de vonnissen ten uitvoer brengen; de in-vorderingen der belastingen en jachtgelden te bedwingen; en de Amman in de uitvoering van de halsrechtingen en lijfstraffen bij te staan. De Berijder was aangesteld voor het gehele Ambacht.
  43. Officier: Beambte die de Berijder bijstond op de parochie.
  44. De Schutter: Verwijs en Verdam: Hij die vee schut. De beambte die loslopend vee dat een anders eigendommen beschadigt, opvangt en in het schut opsluit. Misschien heeft de betekenis zich verruimd tot die van veldwachter.
  45. Haestighe sieckte ofte peste: Glossarium flamand: aestigher sieckte = pestilence. Gallard: De Keure van Hazebroek: haestige sieckte, pestilentie.
  46. Noodelycke sieckte: Verwijs en Verdam: noodelyck = kwalijk.
  47. Contagieuse sieckte: besmettelijke ziekte, A. Viaene, Leprozen en Leprozerijen in het oude Vlaanderen, blz 10, de contagieuse sieckte van Lasare 1560; de lazarusziekte = melaatsheid.  -  Komt hier in de tekst voor zonder aanduiding van de aard der ziekte. ”...die langhen tijt in de conta-gieuse sieckte waren”, “... als de contagieuse sieckte aldaer was...”,: duidt mijn inziens op een ziekte van voorbijgaande aard; zonder twijfel pestlijders,
    47 b.  Multer ghelevert: De Bo: multeren wordt gezegd v/d molenaar die een zekere hoeveelheid meel neemt voor zijn loon over ‘t malen van graan. Voor multeren zegt men ook scheppen. Een zak meel multeren, een bakte multeren. Hier in de betekenis van geleverd meel.
  48. Roo meester: E. Elaut, Biekorf, grasmaand 1960 blz 97: Jan Pelsers in 1568 werd hij rode meester en was ondertussen gewoon stadsgeneesheer. In 1571 werd Pelsers voor een periode van 10 jaar in zijn ambt bevestigd... met het onmisbaar toemaatje voor het rode laken kleed dat hij uit hoofde van zijn ambt moest dragen. Vijfmaal brak de pest uit te Brugge tijdens zijn ambtsperiode...  -   A. Viaene, Biekorf, zomermaand 1960 blz. 178: “... aan het hoofd van de reeuwers en reeuwigen (gewezen pestlijders) stond, onder meer in 1631 te Brugge, de gezworen Rode Meester...”.

Over Lissewegenaren en Lisseweegse parochietekeningen uit de eerste helft van de XVIIe eeuw - Deel 1

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1962
03
082-093
Achiel Calus
2023-06-19 14:37:15