Uit het dorpsleven van Heist gedurende de XVIIe eeuw
Jacques Larbouillat
1. Inleiding
In de loop van de XVIIe eeuw was Heist een klein schilderachtig landbouwers-dorp. In de parochierekeningen staat geen enkele aantekening die betrekking heeft op de zeevisserij. De bevolking van Heist wordt , voor deze periode, geschat op een 180 zielen (1).
De kern van het dorpje lag in de Oudemaarspolder, veilig beschut tegen wind en zee door de duinen en de zeedijk in klei. Alle elementen voor de menselijke samenleving waren er aanwezig: een smisse, een wagenmakerij, een brouwerij, herbergen, het schuttershof (2) en twee winkels. De kerk, hersteld in 1630, met zijn mooie toren (3), en de dorpsmolen stonden op de zuidkant van het dorp.
Ten einde sommige gebeurtenissen en de mensen te benaderen welke in die tijd te Heist leefden, onderzochten wij de overgebleven "Parochierekeningen" die heden berusten op het Rijksarchief te Brugge. Deze rekeningen bestrijken de periode vanaf het jaar 1623 tot 1691. De hiaten die er in voor komen zijn de jaren 1624/1634, de jaren 1644/1647 en het jaar 1673.
De principes voor het dorpsbeleid hadden dezelfde kenmerken als deze van de andere dorpen in het Ambacht van Lissewege, en die behoorden tot het Brugse Vrije.
2. De Hoofdmannen
Aan het hoofd van de "Prochie Heyst" stonden er tot in 1659 twee hoofdmannen. Vanaf 1660 werd er maar één hoofdman aangesteld. Voordien volgde de tweede hoofdman gewoonlijk de eerste op bij diens aftreden. Zo had hij al een zekere leertijd achter de rug, om zijn taak van eerste hoofdman behoorlijk te vervullen. Wij merkten nochtans op dat de nieuwgekozen hoofdman aangeduid werd in de plaats van een welbepaalde aftredende hoofdman om hem te vervangen, en niet in de volgorde van dienstjaren.
Waarschijnlijk zal de magistraat van het Vrije een tweede hoofdman overbodig gevonden hebben in de kleine dorpen van toen, en deze funktie in 1660 afgeschaft hebben.
Te Heist waren de hoofdmannen gewoonlijk welstellende landbouwers of personen die een vrij beroep uitoefenden. Zij werden aangesteld door de Burgemeester en Schepenen van het Brugse vrije, die daartoe gewoonlijk twee commissarissen naar de "prochie" zonden om, in overleg met de notabelen en de bijzonderste belastingbetalers, één of twee hoofdmannen te kiezen en aan te stellen. Dat noemde men "het verzetten van de wet" (4). Deze keuze werd dan bekrachtigd door de magistraat van het Vrije.
De duur van het mandaat van de hoofdmannen was niet bepaald: sommige bleven één jaar, andere twee, drie, vier, en ten hoogste vijf jaar als eerste hoofdman. Ten tijde van de twee hoofdmannen in funktie, kon het mandaat van tweede en daarna van eerste hoofdman samen wel zeven jaar belopen. Vóór 1660 namen de beide hoofdmannen gezamenlijk de verantwoordelijkheid op.
Hoofdman zijn was niet altijd een pretje. Deze heren hadden meer dan één kopzorg. In het begin van de XVIIe eeuw moesten zij persoonlijk de militaire belastingen (om sauvegardes te bekomen tegen het partielopen) aan de goeverneur van Sluis gaan betalen. Ze gaven ook de opdrachten om allerlei betalingen te doen die de parochie aangingen. Ondermeer, het betalen van de inwoners die soldaten hadden moeten logeren; het vergoeden van bepaalde diensten voor de parochie door inwoners bewezen.
Met de militairen die in die tijd onze streek platliepen, hadden ze ook altijd iets aan de hand. In de eerste helft van de XVIIe eeuw heerste immers de Tachtigjarige Oorlog, en daarna kwam er geen einde aan de oorlogen van Lodewijk XIV. De soldeniers en hun officieren hadden altijd gebrek aan geld.
Wanneer er niet te vechten viel, brachten deze heren hun tijd door met dobbelen en drinken. Bovendien trokken de gezinnen van deze militairen overal mee waar er gevochten werd; en deze moesten ook onderhouden worden.
Op zekere dag van het jaar 1636 kwam een "Ierse" kapitein, op bevel van zijn kolonel een huis huren te Heist. De huur werd afgesloten en de kapitein moest zijn vergoeding hebben, wat prompt uit de parochiekas werd betaald en in de rekeningen opgeschreven. Ging het niet met geld, dan moesten de bevelhebbers van de vreemde soldeniers met voordelen in natura zoet gehouden worden: "Betaalt an Anthone de Costere een pont groote over een coppel cappoenen omme te schenken anden Cornel (kolonel?) Milliebal".
Dronken de vreemde huurlingen met hun officieren op doortocht, in de Heistse herbergen op rekening van de Heistenaars, bij hun eigen kantinier zetten ze hun gelag verder, en ook op kosten van de "prochie".
De grote bekommernis van de hoofdmannen was, in tijd van oorlog, de vreemde soldeniers en hun aanhang, uit het dorp te houden als het enigszins mogelijk was. Ze kochten de kapiteins en de kolonels uit met geld en wat geschenken in natura opdat deze met hun troepen zouden verder trekken. Iedereen wist dat dit de gunstigste oplossing was, want een bende soldaten betekende een ramp voor de bevolking (5). Nochtans in de meeste gevallen werden de troepen ingekwartierd. Dan volgde er opeising van logement bij de inwoners; opeising van haver, hooi, bonen en stro voor manschappen en paarden. Gebeurde dat in de winter, dan moest de hoofdman bovendien zorgen dat er brandhout was en dat de wegen naar de naburige parochies effen werden gelegd. Ter illustratie: "Betaelt an Pauwels Nieuwmunster hooft man de somme van twijntigh ponden vichthien schellijnghen over leverijnghe van haver, boonen, hoybonten ende stroy, voor de peerden vanden selven maijor vande hollanders mitsgaders ghedebourseert over het effen de weghen naer dandere prochien ende de voyagien met waghens ende peerden int voeren van brandhout ende andersins ten dienste vande selve". (A° 1677)
Af en toe kreeg de hoofdman ook een niet alledaagse karwei uit te voeren.
Zo moest in 1622 hoofdman Joos Nieuwmunster een arm verlaten kind, waarschijnlijk een weesje, naar zijn pleegouders in Dudzele brengen; "Betaelt an Joos Neiuwmunster hooftman over een suckel kijndt met laste vande collegie gevoert te hebben naer Dudsele 13 schel. 4 grt".
Het was ook wenselijk dat de hoofdmannen kapitaalkrachtig waren, want regelmatig mochten ze uit eigen middelen geld voorschieten aan de parochie: "Betaelt aen den afgaenden hooftman Elias Pelle (A° 1665) de somme van seventhien schellynghen acht grooten over syn verschot van ghelde ghedaen van was dienende tot den uutvaert van syne C° Majesteyt van Spainge saligher memorie". De klerk van de ontvanger van het Brugse Vrije had er (in de marge) naast geschreven: " roye als rakende de fabrycque"; wat wil zeggen, deze post schrappen, dit is ten laste van de kerkfabriek.
Wij stellen in rekeningen ook vast dat de Heistse hoofdmannen tot in 1648 geen vergoeding ontvangen voor hun bediening. Het is pas in dat jaar dat de ontvanger van het Vrije, in marge van de rekening schrijft: "Ider hooftman sal voortan syn dagheuren mogen bryngen". Pas in 1672 werd een vaste vergoeding van 3 lb.[libra = pond] gr. per jaar voor het "hooftmanscip" uitgekeerd ; tien jaar later werd dit bedrag op 6 lb. gr. gebracht. Voordien begonnen ze toch hun onkosten in te brengen.
In 1667 toen de hoofdman en de ontvanger verzuimd hadden de enkele handelaars te belasten, kregen zij van het Vrije de volgende opmerking: "zijn voortaen gepoint op peynne dat den hooftman ende ontvanger in hun prime nauw sullen betaelen". Een mooi voorbeeld in verband met de taak van de hoofdman vonden we in een post van de parochierekening anno 1668: "Betaelt aenden hooftman Wielmaeckere over diversche besoinging bij hem ghedaen, soo in het stellen van diversche staetjens, thouden van notities, in gheven van diversche ghelichte pennynghen, uytsendynghen, mitsgaders diversche voyagies bij hem ghedaen, soo te voet als te peerde, soo by daghe als by nacht, in affairens van de prochie, de somme van 4 lb. grt".
Voor bestuurszaken moest de hoofdman ook regelmatig naar Brugge, alleen of met de ontvanger van de parochie en andere voorname inwoners, om de rekeningen aan het College van Burgemeesters en Schepenen voor te leggen. Een van de minst prettige werkjes van de hoofdman, zal zeker geweest zijn het "doene vande ommestellynghen” in overleg met de "ghemeene prochianen". Daar werd het bedrag vastgestel van de belasting, te heffen per gemet bewerkte grond.
Heist had in die tijd geen vast gemeentehuis en de vergaderingen gingen door in de herbergen. Ieder herberg kreeg zijn beurt om geen naijver te verwekken. Op die werkvergaderingen werden er dan ook een flinke hoeveelheid potjes bier verzet, en elk jaar vinden we de "thairecosten in het doene vande ommestellynghen" in de parochierekeningen terug. De hoofdman werd in zijn belastingstaak bijgestaan door de "gheswoorne poincters ende setters". We vinden deze tweemaal vermeld: in 1662 Joos Seghers en Pieter Cornelis, en in 1691 zonder namen.
De hoofdman stond ook in voor de verdediging van de rechten van de parochianen. In het jaar 1675 moesten de Heistenaars de wacht optrekken langs het strand en in de duinen om een eventuele landing uit zee van de Fransen (‘t was gedurende de Hollandse Oorlog van Lodewijk XIV) tegen te gaan. De parochie had een wachthuisje opgetrokken in de duinen en de wachten uitgerust met een geweer. Jan Dasseville, de garenne- ofte jachtwachter in de duinen, bekeek dit rondlopen langs het strand en in de duinen met een kwaad oog. De Heistse militie zal waarschijnlijk gedurende de stille uurtjes een haasje of een konijntje geschoten hebben en dit was ten strengste verboden. Op zekere dag werd het duinwachter Dasseville te bar, en hij had de wachtmilitie hun geweren afgenomen. Deze laatsten gingen zich beklagen bij de hoofdman, maar zijn tussenkomst hielp niet. De ontwapende militie kreeg zijn geweren niet terug. De hoofdman wendde zich tot de procureur en Jan Dasseville werd "ghecondemneert te restitueren de roers bij hem afghenomen van de persoonen de wacht doende van dese prochie lanchst de zeecant teghen het stranghe vande schuten vanden viandt, de selve costen tot laste vanden voornoemden Dasseville".
Werd er nu en dan een konijntje gestroopt in de duinen, de hoofdman trok zich dat niet aan. Het domein van de duinen behoorde aan de staat, dus aan de Spaanse Koning. En daar waren de jachtwachter en de duinwachter verantwoordelijk voor. Maar werd er een konijn gestroopt buiten dit gebied, dan viel dit wel onder de bevoegdheid van de hoofdman. Joos Vandendorpe had op het grondgebied van Heist en Knokke konijnen gevangen buiten de duinen. Hij werd gesnapt en kreeg een proces. Zijn euveldaad betrof niet zozeer de konijnenvangst, als wel het feit dat hij schade had aangericht aan de vruchten van de parochianen(6).
3. De “Ontfanghere van de Prochie"
De hoofdmannen werden bijgestaan voor het administratieve werk door de ontvanger van de parochie. Het ontvangerschap werd verpacht. Het was de ontvanger die de parochierekeningen bijhield.
Op de eerste bladzijde begon de rekening met een geijkte formule, die ieder jaar werd overgenomen mits de veranderingen van namen, data enz. (7). De kennis van het schrijven speelde ook zijn rol in het opstellen van de rekeningen. Ter illustratie volgen hier twee aanhef teksten, de eerste uit 1623 en de tweede uit 1683. "Rekenyngh en bewys ende relyqa omme de prochie van heyst die doen ende bewyst Pieter Van Weleye en Jan Parrydaen als beede hooftmannen der voornoemde prochie mitsgaders Anep (? of iacop?) Hillebrant als ontfanghere van desen teygenwoordyghe ontfanc en omestellynghe van XIII groote van de ghemete tot en ter causen van de verschenen zeven maenden conterbusye en prochy costen hier by ghenomst gheschiet te laeste van de prochie en tytde van zeven maenden van den lasten maerte 1623 tot denlasten october 1623 ende was al duer omeghestelt by de ghemene prochyanen en voornomde prochie up den lasten van meye 1623 en was gestelt ghelicke ende dat by protestatie".
De aanhef van 1683 verschilt een beetje met de voorgaande: "Rekenynghe bewys ende reliqua die by desen sijn doende Pieter Gheyle als hooftman ende Jacques Tristram als ontfangher vande prochie van heyst vanden ontfanck ende d'uytgheven over de prochiecosten vanden jaere ende ougst 1683, mitsgaders over d' uytsenden vanden collegie, ter cousen vande oncosten vande wacht op de reviere van oosthende ende Sluys teghen de franschen viant, de welcke oock sijn gheordoneert gheweest omme te stellen tot laste van dit voorschreven jaer ende dat prochiegewijse op vrijlanden ende andere alles conforme de respective camerbrieven; dese rekenijn presenterende ter auditie van mijn Ede[le] heeren Burgm. ende Schepenen Slandts van vrijen ende aende ghemeene prochianen deser prochie; ende dit in ponden schellijn grt".
In de rekeningen werden enerzijds de ontvangsten, anderzijds de uitgaven van de parochie geboekt. De inkomsten bestonden hoofdzakelijk uit de belastingen op de bewerkte grond. Deze waren aan grote schommelingen onderhevig.
Voor het jaar 1635 was het belastingsbedrag ommegesteld op 10 sch. 6 gr. per gemet. In 1638 was het 13 sch. 1 gr.; in 1640 en 1641 werd het respectievelijk 27 sch. 6 gr. en 29 sch. 2 gr. Voor de 17e eeuw waren deze laatste de hoogste belastingcijfers per gemet te Heist. De zware soldatenkosten hadden daarin een ruim aandeel; het waren vooral deze kosten die van doorslaggevende aard waren om de belastingen te doen stijgen. In de tweede helft van de 17e eeuw was het laagste cijfer 4 sch. 5 gr. in 1665. Het hoogste was 19 sch. 12 gr. in 1691 wegens de Franse contributie gedurende de bezetting van de Negenjarige Oorlog.
Voor het jaar 1623 waren er 50 belastingbetalers op de bewerkte grond voor 1635 : 57; voor 1636 : 58; voor 1642 : 81 personen. In het jaar 1650 waren er 90 belastingplichtigen, waarvan er 9 niet konden betalen waaronder 4 weduwen. Vanaf 1656 werd de belasting aangetekend in globale cijfers.
Eén enkele maal, in 1637, staat er een ontvangst geboekt van de "contrybuytie van de aerbeyders van de prochie", gevolgd door een lijst met 11 namen à 6 schelling groten.
Een eerste belasting op de plaatselijke handel verschijnt in 1650: "Chrystiaen De Langhe over de negotye van syn wynckel verschenen meye 1650, de somme van 6 sch. grt.". In 1651 wordt de dorpsbakker Comelis De Lateste eveneens belast op zijn winkel; en in 1652 wordt dit lijstje aangevuld met de molenaar Christiaan de Coussemaecker, die met terugwerkende kracht acht maanden belasting voor 1651 mag betalen op "syn muelen".
Toen in 1656 kreeg opeens bakker Lateste de eer alleen belasting te mogen betalen. Hij maakte zich kwaad en kwam in ruzie met de hoofdman. Deze laatste sprak er over met de ontvanger, die in zijn boekhouding het volgende noteerde:
"Cornelis de Lateste placht jaerlijcx te betaelen vier guldens over sijn negotie bij accorde, en ernaer uytende dat d' andere mede negotie is ghewin doende op de selve prochie, niet ghepont en syn gheweest, is alsoo in dispuyt blijven staen ende danof niet ontfaen. Alhier voor memorie".
Een jaar later, 1657, werd de medenegotie wel belast. Hierna volgen de namen van de toenmalige handelaars. Deze werden enkel vermeld voor 1657, 1658 en 1659:
"Ontfaen van Jan, filius Lenaert Ghillie over soo veel hij ghepont is
up sijn brauwerye 15 schell. grt.
Pieter Cotteleire over sijne herberghe (over sijn tappen van
bier ende wijn) 14 schell. grt.
Jan Snauwaert ter selver cause 23 "
Jooris Schollaert ter selver cause 33 schell. 4 grt.
Joos Duyck ter selver cause 23 “ 4 "
Cornelis de Lateste, backer over sijn wynckel 2 lb. grt.
Christiaen De Langhe memorie
Christiaen de Coussemaker over de tauxatie sijnder meulene
ende vercoop van broot 4 lb. grt.
Jan Derniers over sijn wynckel 11 schell. grt.
Pieter Peckel matsenaere 11 “
Joos Vercaillie memorie
Joos Nieuwmunster over sijn schaepdrift 30 schell. 7 grt.
Joos Costere ter selver cause 33 schell. grt.
In 1691 vinden we nog eenmaal een belasting op de neringdoeners, maar dan zonder de vermelding van de namen.
De jaarlijkse uitgaven voor de parochie behelsden eerst en vooral de belastingsbedragen die te Sluis gestort werden tot in 1649, en deze gestort, vanaf 1635 "ten comptoire Slandts vanden Vrijen" te Brugge.
Te Sluis kwam een speciale belasting bij: "het casteel- en mayorsgeld".
Ten einde de parochie zo veel mogelijk te vrijwaren van militaire strooptochten werden te Sluis ook "sauvegardebrieven" betaald van 1623 tot 1649.
Gedurende gans de XVIIe eeuw moest de parochie aan de Amman van Lissewege "heertgeld" betalen: een kleine belasting op de woningen.
Voor de bestuurszaken werden de "thairecosten" in de verschillende herbergen geboekt. Komen eveneens voor: de vergoedingen aan de hoofdmannen en de ontvangers, en aan de officieren (veldwachters) voor hun bediening. Regelmatig is er ook een advokatenrekening "over sijn vacatijn gedaen voor de voornomde prochie" .
Er is natuurlijk nog veel meer “ter cause van fourierynghe van soldaten ende andere diversche betaelynghen", die we verder zullen behandelen.
De ontvanger schreef de rekeningen in twee bundels; de koster maakte de afsluiting bekend. Kort nadien werden de rekeningen door de hoofdman en/of de ontvanger "ghepresenteert in auditie van den heeren Burgemeesters en Schepenen present de prochianen int slot ghedenomeert”.
4. Uit het dagelijks leven
Uit een jaarlijkse betalingspost blijkt dat het leven van elke dag 's morgens ingezet en 's avonds afgesloten werd met het luiden van de klok.
Buiten de gewone dagelijkse bedrijvigheid die er heerste in het kleine landbouwersdorp, was er nog iemand die een niet altijd prettige karwei opknapte. Dit was de officier van de parochie. We kunnen deze ongeveer vergelijken met onze veldwachter, maar hij was niet vast benoemd. Betaald volgens gepresteerde diensten, was het geen vet postje. Eén van zijn taken was de inwoners regelmatig aanmanen hun belastingen te betalen.
Te Heist was er anders niet veel politiedienst te verrichten. Eenmaal gedurende deze XVIIe eeuw kreeg een officier deze kans: in 1652 had men een “aermen kneght" dood gevonden op de parochie. Was het een ongeluk of een moord? Officier Andries de Clercq was naar Brugge gegaan ”omme te adverteren ande heren Burchmeesters, de doot vande selve kneght”. Een Heistenaar, Cornelis Verleye, moest voor de Burgemeesters van 't Vrije komen voor de dood van die arme knecht. In alle geval, het slachtoffer kreeg zijn begrafenis betaald door de parochie. In 1653 kocht de parochie een slot om aan de boeien “van de prochie" te doen.
Onderwijs
Voor de ontwikkeling van de Heistse jeugd komen de eerste betalingsposten voor in het jaar 1651: Frans Ven der Kinderen werd betaald "over leverynghe van een caemer for schoele inte houden ter somme van 1 lb. 8 sch. 9 grt." en mijnheer Marcus "in de qualleteyt van schoelmeester" kreeg een pensioen van twee maand betaald op 11 dec 1650 “ter somme van 13 sch. 4 grt.”. Eveneens werd Jooris Schollaert als schoolmeester, vier maand pensioen uitbetaald de laatste mei 1651. In 1652 werd de huur van een “caemer” hernieuwd bij Frans van der Kinderen, om school in te houden.
Er verlopen tien jaar voor er nog iets over de school aangetekend staat.
In 1662 betaalde men Ademar De Smidt "over het repareren ende vermaken van de schoole". Verder niets. Een volgende aantekening in 1675, geeft te kennen dat de koster Hendryck Ernerick voor 2 lb. 12 sch. een nieuw strodak legt op "de schole competerende dese prochie, ten dienste vande jonckheit”. Pas in 1682 vernemen we dat de opstaande muren van de school in metselwerk zijn.
Wat er geleerd werd in deze dorpsschool, staat niet in de rekeningen.
Waarschijnlijk wel de catechismus, want Juffrouw Adriaene de Brune trok jaarlijks naar de "jaermart" van Brugge om prijzen te kopen voor de leerlingen van de catechismus, die dan "ghedistribueert" werden door de heer Pastoor.
Inmiddels was het schooltje weer wankel geworden en moest het hersteld worden in 1689, want hoofdman Pieter Gheyle had een som voorgeschoten voor deze herstellingswerken.
Vormsel en Processie
Het werd een hele gebeurtenis wanneer de Bisschop naar Heist kwam om de jeugd het Vormsel toe te dienen. In 1653 is er zelfs een diner bij te pas gekomen op kosten van de parochie. Cornelis de Lateste, bakker, was voor deze gelegenheid aangeworven als meester-kok. Uit de betalingskosten kunnen we zelfs uitmaken wat er opgediend is geweest:
Gestoofde konijnen met "speserije". Het brood voor het vormsel en de "toeback en pipen" die moesten dienen na de maaltijd, werden ook door Cornelis de Lateste geleverd.
De "ommegangsdag" of processiedag was ook een hele gebeurtenis voor het dorp. De zangkoren van Knokke, Lissewege en Ramskapelle stapten, met het zangkoor van Heist, de jeugd en de schutters van de St-Sebastiaansgilde mee in de processie. Na de plechtigheid werd iedereen getrakteerd op bier en wijn in de herbergen. De paters recolecten en capucienen die jaarlijks de processie "vereerden", gingen niet met lege handen naar huis.
Wederkerig gingen die van Heist naar de processies in de buurgemeenten.
Te Lissewege werden "de jonckmans van Heyst, om ghedreghen hebbende het Onse Lieve Vrauwe beelt van Lissewege op den tweede hoymaent 1676" getrakteerd bij Jacques Mahieu "tavernier".
Kaatsers en Boogschutters
Te Heist waren er kaatsers "ofte balisten" ; en ook boogschutters van de St-Sebastiaansgilde. Er bestond hiervan een jonge en een oude gilde.
Ee kaatsers gingen in 1660 spelen te Uitkerke en in 1663 te Westkapelle, om te "winnen de silveren vergulden bal". In 1665, 1666 en 1680 was het tegen Blankenberge dat de kaatsers in competitie gingen. De "thairecosten vanweghe de prochianen van heyst int winnen vanden silveren cadsbal" beliepen 3 lb. gr.
De. klerk van het Vrije had niets tegen het kaatsen maar wel tegen het feit dat de traktatie van de kaatsers op de gemeenterekening kwamen. In de marge schreef hij: "roye (schrappen) als rakende de catsers ofte speelders" (A°1665).
In de zomer van 1687 ging de schuttersgilde van Heist "het schietspel vervolgen tot het winnen vanden silveren pijl op de prochie van Lisseweghe".
5. De Militairen
Gedurende de XVIIe eeuw ging er praktisch geen jaar voorbij of Heist kende inkwartiering of doortocht van soldaten; ook opeisingen vanwege de bevelhebbers van de forten langs de Zwinmonding.
De Tachtigjarige Oorlog duurde tot 1648, en Heist lag al die tijd werkelijk in de frontzone. Uit de aantekeningen in de rekening van 1623 noteren we dat er 3 hoed tarwe geleverd werd aan kapitein Mesmacker en ook aan de kapitein van het Fort Sint-Donaas. Gedurende de zomermaanden van 1633 was de ruiters-compagnie van kapitein Pomary te Heist ingekwartierd. Voor het onderhoud van een ruiter werd een vergoeding van 3 sch. 8 gr. per dag uitbetaald. Het Vrije stortte een bedrag van 243 lb. 13 sch. aan de parochie voor deze inkwartiering.
De hoofdwachtpost of "corps de garde" moest onderhouden worden op kosten van de parochie. In 1636 werden er herstellingswerken uitgevoerd aan het strodak; en bovendien moest de parochie ook zorgen voor de verlichting en de verwarming van de wachtpost.
Hoogtepunten van deze inkwartiering waren de jaren 1640 en 1642. Door de ontvanger van het Brugse Vrije werden er voor die jaren respektievelijk 252 lb. 16 sch. en 458 lb. 16 sch. 6 gr. gestort voor "het fourieren en logieren van soldaten". De Heistenaars moesten helpen bouwen aan redouten: Pieter Maroucx, ontvanger van het Vrije, betaalde 33 lb. gr. "over hoe vele dese prochie toegeleyt is over het wercken met hun karren ende peerden in het voeren vande clytte op den duyne ten jare 1642 tot maecken vande nieuwe redoutten". Voor de paarden van de ruiters werden kribben gemaakt op de kosten van Heist.
Door de militairen werden soms baldadigheden gepleegd. In 1643 hadden de ruiters de vensters van de pastorie en van andere huizen in het dorp kapot geslagen: "Betaelt aen Jan Segers glasemaecker over het maecken ende vermaecken de glaseveynsters vant huys van den heere pastoor ende ander huysen die by de ruyters ghebrocken sijn gheweest, 22 schell.".
Betekende de militaire bezetting voor de inwoners een zware last, voor sommigen bracht het wel een extra inkomen op. Bakker Cornelis de Lateste had in die jaren extra-werk; hij moest regelmatig brood leveren aan de forten van Sluis. Ook andere Heistenaars verdienden iets bij: de enen door soldaten naar Blankenberge te voeren of haver te leveren aan de fourier van het fort van Blankenberge; anderen door bier te leveren of brood en haver te voeren naar het fort St-Paul te Knokke.
Na het Verdrag van Westfalen (1648) bleef Spanje in oorlog met Frankrijk tot in 1659. In 1649 lagen er Duitse ruiters in het dorp; één ervan was ziek geworden en Joos Ducq voerde hem naar Brugge. Het jaar 1651 bracht Ierse soldaten mee. Niettegenstaande de Vrede van de Pyreneeën(1659) zijn er tot in 1667 altijd militairen op doortocht.
Benevens de oorlog dreigde ook de pest. De hoofdman en de parochianen lieten in 1665 vijf gezongen pestmissen opdragen. Lodewijk XIV begon de Devolutie-oorlog in 1667. Heist lag vol Spaanse ruiters. Te Lissewege brak de pest uit in 1668 (8). Ten einde de gesel van Heist te keren, werden opnieuw vijf pestmissen opgedragen. De vreselijke ziekte brak te Heist uit in 1669. De Spanjaarden ontruimden zo snel mogelijk het dorp en eisten de paarden van de inwoners op. De zieken werden met verschillende wagens naar het Sint-Janshuis te Brugge gevoerd.
Van 16 oktober tot 11 november 1670, logeerde kapitein Capuano met zijn Spaanse ruiters in Heist. De vergoeding voor het onderhoud en logement van een luitenant bedroeg 8 sch. gr. per dag, en voor een ruiter 4 schellingen.
Vijf jaar later, gedurende de Hollandse Oorlog (1672-78), waren het de Hollanders die door het dorp trokken. Van 1676 tot 1678 was Heist de pleisterplaats voor een compagnie Hollandse soldaten, die van Sluis naar Nieuwpoort trok met de soldij voor het garnizoen dat aldaar gelegen was. Anderzijds trokken door Heist de soldaten die van Oostende naar Sluis gingen.
Het wachthuis van de spanjaarden werd nu gebruikt door de Hollanders: de majoor eiste voedsel en onderdak voor manschappen en paarden op.
Toen begon Lodewijk XIV de Negenjarige Oorlog (1688-97). De bevolking leefde vol angst onder het schrikbewind van de militairen. Dorpelingen werden mishandeld en "andersins sij wierden verdreight met overlast van soldaten" door de gouverneur van Damme (A° 1689). Pas waren de Hollanders weg of de Spaanse soldateh met hun families (?) onder bevel van kapitein-kommandant Cassasola vielen Heist binnen. Twee compagnies verbleven alhier van 23 april tot 8 mei 1691. Voor het onderhoud van een soldaat met zijn vrouw werd per dag 2 sch. gr. uitbetaald; voor een kind 6 gr. per dag. De kapitein-kommandant kreeg voor zijn onderhoud 7 sch. gr. per dag; een gewone kapitein 4 sch. en een sergeant 3 sch. gr.
Een jaar later, op 1 mei 1692, trokken 's morgens twee regimenten van de Staten van Holland Heist binnen. Alle inwoners hebben brood, kaas, boter en eiers moeten leveren. De paarden van de officieren en van de konvooiwagens kregen haver. Bijna al "het groot bier dat in de prachie te becommen was" werd aangeslagen; alsook paarden en wagens om de Hollanders en hun uitrusting verder te vervoeren. Het werd een dure dag voor de Heistenaars: zij lagen aan een rekening van 81 pond 18 schellingen 5 groten. Gelukkig waren die soldeniers 's avonds vertrokken naer Uitkerke; en van daar uit bereikten ze Nieuwpoort.
Dit zelfde jaar was er nog veel troepenbeweging in Heist, o.a. van Engelse en Hollandse regimenten.
6. Pioniers en Wachters
Als gevolg van de krijgsverrichtingen in ons land, werden door het landsbestuur opeisingen gedaan van manschappen om als pionier te gaan werken aan de militaire versterkingen. Zestien Heistenaars gingen in 1648 werken naar Diksmuide voor de prijs van 5 sch. gr. per dag. In 1649 was het naar Veurne en Oostende; en in 1650 trokken ze met paarden naar het beleg van Ieper. De heer Pieter Maroucx "ontfongher Slans van Vrijen" stortte voor deze laatsten 81 lb. 13 sch. 8 gr. aan de parochie.
In 1652 trokken opnieuw 6 werklieden naar Veurne. Het volgende jaar gingen eveneens 6 Heistenaars, als pioniers, voor 17 dagen naar Greveningen en van 11 tot 16 dagen naar Duinkerke. Jacques Helijn was de "copperael" van de pioniers voor Greveningen. De hoofdman gaf hem voor deze funktie een toeslag van 21 schellingen groten. De parochie ontving in 1671 een vergoeding van 85 lb. 10 sch. gr. voor haar pioniers die met paarden en wagens naar het leger vóór Oudenaarde gegaan waren.
In 1676-77-78 was het naar Charleroi, Brugge, Damme en St-Omaars dat de pioniers gingen met paarden en wagens. Aan het Fort St-Donaas werkten de Heistenaars in september 1683. Het college van het Vrije eiste van de parochie in 1689, de levering van twee paarden. De hoofdman Joos Nieuwmunster leidde ze naar het werk, maar de commissarissen van de koning keurden ze af! In maart en april 1691 kreeg de parochie vanwege het college bevel om 7 paarden, 2 wagens en knechten naar het leger bij Brussel te zenden. Voor de werken aan de "fortificatie van de stadt Veurne" leverde Heist van 30 augustus tot 25 oktober 1692 tien pioniers.
Wachters. Benevens de opeising van pioniers, gaf de magistraat van het Brugse Vrije ook het bevel dat op de parochie de wacht moest georganizeerd worden.Reeds in 1650 werd de hoofdman betaald "over het doen copieren de cohieren vande wacht". Negen jaar later deden 48 personen de wacht te Heist. In de herberg van Quinten Brouckaert huurde men een kamer in 1666, om als corps de garde te dienen voor de wacht. De parochie betaalde de kaarsen en het hout.
De wachtploegen werden ook buiten de gemeente uitgezonden. In 1667 was het naar de “twee speyen buyten Brugge" en naar de vaart van Oostende. Het volgende jaar waren er opnieuw 20 mannen die gedurende 8 dagen de wacht optrokken. Tijdens het "groot alarm" hielden de Heistenaars samen met de Ramskapellenaars de wacht van 24 oktober 1673 tot 24 maart 1674. Op de toren van de kerk was er ook een wachtpost.
Gedurende deze periode was de hoofdman François Simoens ziek. Pauwels Nieuwmunster werd belast met de leiding van de wachten. Hij kreeg een vergoeding van 2 lb. 10 sch. gr., voor zijn opdracht en zijn reizen naar Brugge en naar de posten van "Houke en Nieuweghe".
Voor de wacht langs de zeekant bouwde men een "huyscken" in de duinen.
Voor het huisje klaar was, betrok de wacht een "camer" in de herberg van Quinten Brouckaert, waar ze op kosten van de parochie hun dorst konden lessen!
Benevens de wacht tegen een vermoedelijke invasie van de Fransen op onze kust, werd de wacht ook gedaan tegen de "voleurs". De Heistenaars hielden in 1682 ook de wacht te Stalhille en te Scheepsdale "teghen het passeren de franschen de vaert van oosthende".
De personen die de wacht moesten optrekken werden aangeduid door loting.
Per groep was een korporaal. De wachters waren gewapend, want de parochie leverde "buspoer ende loodt" voor de geweren. Tot in 1687 staan er aantekeningen van wachten in de parochierekeningen.
7. Allerlei
Bij het lezen van de parochierekeningen noteerden we betalingsposten die niet rechtstreeks te maken hadden met bestuurs- of soldatenkosten. Deze betalingen werden hier en daar tussen geschreven. Alhoewel we enkele van deze gegevens reeds in het voorgaande hebben kunnen gebruiken, geven we hieronder nog enige van deze posten. Ze werpen een flitslicht op het dagelijks leven in de XVIIe eeuw.
A° 1675 "Betaelt Marijn de Boodt, tavernier tot Cnocke 16 sch. 8 gr., over de presentatie ghedaen bij de prochianen van Heyst ande personen gheiogen ende ghevanghen hebbende den wulf ten voorlatsten somer."
A° 1683 "Betaelt ande Wed. van Jan Calaigne 5 sch. gr. voor haer dienst causa de rouwe het doodt lichaem van een vreemdelijnck op een straete in dese prochie subitelijk ghestorven ende over het bewaren van desen doode in haer huys tot de begravynghe."
A° 1684 "Betaelt aen Hendryck Emeryck 16 sch. gr. over de reparatie aende sijden standaert behoorende de prochie ende ghebruyckt inde processien."
A° 1685 "Ontfaen van Adriaen Poucquet vier ponden acht sch. gr. over de coop van het peert twelcke de prochianen hadden laten ghebruycken bij wijlent Guillaume Bogaert om sijn cost te winnen in sijne aermoede."
A° 1688 “Betaelt aen Pieter Gheyle een pondt grt. over een aellemousse bij de prochie ghedaen aen een enghelschen catholicken edelman ghecommen met brieven van recommandatie op dese prochie."
Bronnen en Verwijzingen:
De gegevens voor deze studie komen uit de Heistse parochierekeningen van de XVIIe eeuw, die nu berusten op het Rijksarchief te Brugge, Registers Vrije, Nrs 3168 - 3169 - 3170. Op enkele uitzonderingen na, zijn de bladzijden van deze bundels niet genummerd.
- Dr. Jos De Smet, Rond de Poldertorens 3e jg. Nr. 2 blz. 69.
- Lic. M. Coornaert R. d. P. 4e jg. Nr. 1 blz. 13.
- J. Larbouillat, R. d. P. 5e jg. Nrs. 2 en 3; 6e jg. Nr. 3.
- Nota E.B. Gaëtan.
- A° 1653: Anden rendant over sijn verschot gedaen ande hooftman over uutcoop gedaen aen eenen capitein van peerden met sijn volck.
- A° 1678: De betalijnghen ghedaen ter causen vande processen die dese proch[ie] met die van Knocke 't samen sijn hebbende teghen Joos vanden dorpe, te weten dhelft scheede van diere, als de wederhelft ghebrocht sijnde in de rekenijn vande voorseide proch[ie] van Knocke van daten 9 jan 1680, en dat ter cause van het vanghen vande conijnen buyten de warrande, schade doende inde vruchten vande procheaenen.
- Deze formule verschilde een weinig van dorp tot dorp. Zie G. Vandepitte , R. d. P. 4e jg. Nr. 3 blz. 85.
- Germain Vandepitte, R. d. P. 5e jg. Nr. 1 blz 17.
Bijlage : Lijst van de Hoofdmannen van Heist in de XVIIe eeuw.
- 1623 : Pieter Van Weleye en Dan Parrydaen
- 1635 : Joos Stubbelaere en Claes Pelle
- 1636 : Elias Pelle en Pieter Ven der Heye
- 1636/37 : Jan Gheyle en Anthone Vanhoutte
- 1637/38 : Jan Gheyle en August Vanhoutte
- 1638/39 : Jan Gheyle en Anthone Vanhoutte
- 1640/42 : A. Vanhoutte en Joos Hillebrant
Jan Gheyle f[iliu]s Lenaert inde plaetse van Vanhoutte. - 1643/48 : Jan Gheyle en Joos Hillebrant
- 1648/49 : Joos Nieuwmunster
- 1650/52 : Joos Nieuwmunster en Cornelis Beerhoudt in de plaats van Jan Gheyle 1653/55 : Cornelis Beerhoudt en Jan Gheyle filius Domien
- 1656/59 : Jan Gheyle en Joos Nieuwmunster
- 1660/62 : Joos Nieuwmunster
- 1662/65 : Elias Pelle
- 1666/68 : Jacques Wielmaecker
- 1669/71 : Joos aZegers
- 1672/75 : Frans Simoens
- 1674/76 : Pieter Gheyle
- 1677/80 : Pauwels Nieuwmunster
- 1681/84 : Pieter Gheyle
- 1685/88 : Joos Nieuwmunster
- 1688/91 : Pieter Gheyle