Het kerkelijk leven te Damme in de XVe en XVIe eeuwen
Dr. Jos De Smet
Onder de nota’s nagelaten door onze grote Westvlaamse toponymist Dr. Karel de Flou (+ 1931), vond ik enkele fiches met aantekeningen uit de oude stadsrekeningen van Damme. Deze rekeningen berusten op het Algemeen Rijksarchief te Brussel. De nota's, die niet zeer uitvoerig zijn, hebben meestal betrekking op de kerk en op de geestelijkheid van Damme.
Damme behoorde tot in 1559 bij het bisdom Doornik; eerst dan werd het bisdom Brugge opgericht.
Tot circa 1570 had Damme twee pastoors, die samen belast waren met de zielzorg van de inwoners met daarbij nog een niet onaanzienlijk aantal kapelanen, die de negentien kapelanijen van de kerk moesten bedienen (l). Bij ieder van deze kapelanijen behoorde een stichting om een zeker aantal missen per week te celebreren aan een bepaald altaar. Deze kapelanen waren geen onderpastoors en ze hadden niets te zien met de zielzorg van de inwoners. Wat erger was, en wat ten andere overal gebeurde, waren deze kapelanijen gegeven aan vooraanstaande geestelijken, die er hier en daar cumuleerden en die buiten Damme woonden.
Zij streken de inkomsten van de kapelanijen op en het celebreren van de missen aldaar, droegen ze op aan priesters-huurlingen, die daarvoor zeer slecht betaald werden.
In die tijd bestonden nog geen seminaries. Een deel van de priesters ontving zijn opleiding aan de weinige universiteiten en aan de scholen gevoegd bij de kapittels van kanunniken. De meesten echter gingen in de leer bij een pastoor waar zij latijn, wat liturgie en zekere gebeden leerden. Ze werden dan door de bisschop in de ene of andere kerk gewijd, wanneer de bisschop aldaar het vormsel ging toedienen.
Gedurig worden andere kapelanen vermeld in de rekeningen uit de XVe eeuw. Het waren zeker huurlingen, die zonder vooropzeg konden weggezonden worden.
Twee ervan, Michel Clyn en Richard van Munte, waren ook een tijdlang stadsklerk respectievelijk in 1432 en in 1443. In 1444 vinden wij de eerste terug als "merssenaris" of huurling in de Damse O.-L.-Vrouwkerk.
In 1419 kwam de bisschop van Doornik altaren wijden te Damme en terzelfdertijd gaf hij de kruin, de eerste van de mindere orden, aan enkele kandidaat-priesters. Hij zong aldaar de hoogmis van het H. Sacrament. Daartoe had men uit Brugge kerkzangers laten komen. In 143I was het de hulpbisschop van Doornik die te Damme de kruin kwam geven en terzelfdertijd priesters wijden. En in 1465 was de bisschop van Doornik opnieuw te Damme.
De stad kreeg ook het bezoek van andere bisschoppen. In 1440 kwam de aartsbisschop van Reims, tot wiens kerkprovincie het bisdom Doornik behoorde, die een plechtige dienst celebreerde. En in 1467 was het de bisschop van Utrecht die op bezoek kwam.
Voor de kerkzang werd ook gezorgd. Op kermisdag van 1399 kwamen priesters uit Brugge in de hoogmis zingen. En in 1440 waren het zangers uit de Brugse St.-Donaaskerk die naar Damme kwamen om er de jaarmis op te luisteren. De schepenen hadden aan de hertogin beloofd ieder jaar een mis te laten celebreren ter harer intentie.
Weldra werd echter voor een eigen zangkoor gezorgd. In 1456 wordt meester Jan Bertin, kapelaan en zangmeester van de O.-L.-Vrouwkerk te Damme, door de schepenen met een geschenk vereerd, omdat hij aan de koorknapen de kerkzang had aangeleerd.
Regelmatig worden plechtige processiën generaal gehouden, waarin al de relikwieën uit de kerk worden medegedragen. Dan werden ook speciale sermoenen gepredikt: in 1411 gedurende twee dagen door vier predikanten: twee predikheren een augustijn en een minderbroeder. In 1417 werd bij een processie generaal gepredikt door twee carmers. Alleen de vier bedelorden leverden de predikanten.
In 1443 werd een processie generaal met sermoen gehouden ter gelegenheid van de aanhechting van het hertogdom Luxemburg bij de Boergondische staten; en in 1465 ter gelegenheid van de zege behaald door de Graaf van Charolais, de latere Karel de Stoute, op de Luikenaars te Brustem; en het volgende jaar ter gelegenheid van de vernieling van de stad Dinant. Toen zijn talrijke ketelslagers uit Dinant uitgeweken naar de nieuw gestichte stad Middelburg in Vlaanderen, die een centrum werd van kopernijverheid.
In het begin van de XVe eeuw werd geheel de Westerse Kristenheid in beroering gebracht door een nieuwe "ketterij" die te Praag verspreid werd door kanunnik Jan Huss, professor aan de Universiteit aldaar. Hij vroeg o.m. het celebreren van de mis in de volkstaal en de uitreiking van de Communie aan de gelovigen onder beide gedaanten van brood en wijn, zoals het door de Zaligmaker was ingesteld. Om reden van de grote moeilijkheden was dit door de Paus in de XIIe eeuw afgeschaft. Huss werd in I415 veroordeeld op het Concilie van Konstanz en stierf op de brandstapel. Zijn partijgangers bleven zeer actief en veroorzaakten een burgeroorlog in Bohemen, die 17 jaar duurde. Eindelijk werd de burgeroorlog door de keizer bedwongen en het Concilie, dat van 1431 tot 3449 te Bazel bijeenkwam, schonk gedeeltelijk voldoening aan de Hussieten. Zij mochten de Communie ontvangen onder beide gedaanten. Dit voorrecht werd eerst in 1571 afgeschaft.
De burgeroorlog van de Hussieten had ook zijn weerslag te Damme, waar in 1430 een processie-generaal gehouden werd "jeghens de Praghenaers". Wanneer aan de burgeroorlog een einde was gekomen, werd in 1432 opnieuw een processie met predikatie gehouden, uit dankbaarheid voor het herstellen van de vrede en de verdwijning van de "ketterij".
Er werden ook processies generaal gehouden en gewone processies in 1443, 1454 en 1456 om beter weder te bekomen "jeghens 't reinich weder". In de XVe eeuw gingen de processies rond de stad, waar een processieweg bestond.
Tot het midden van de XVIe eeuw werd de H.-Sacramentsdag gevierd met processie, toortsen en trompen. In 1403 ontvingen de wetheren handschoenen om in de processie te gaan. In 1399 werden voor deze plechtigheid twee trompetters betaald, die waarschijnlijk uit Brugge kwamen, want voor de H.-Sacramentsdag van 1410 moest men een tromper laten komen uit Gent, omdat er geen beschikbaar was te Brugge. In 1472 werd er ook getrompt op de 4 Kerstdagen.
Ieder jaar werd de passie gepredikt op Goede Vrijdag en op de dag van de H.-Kruisverheffing, wanneer de Ommegang van het H. Kruis uitging. En in 1467 wordt meester Jan van Halewyn "predicant uyt Holland" vermeld.
De O.-L.-Vrouwkerk te Damme bezat reeds vroeg een orgel; dat in 1480 werd vermaakt; en in 1527 ontvingen do "orgelare" en de "blasere" een som geld van de stadsmagistraat.
In en bij de kerk werden geestelijke toneelspelen opgevoerd. In 1599 werden de priesters van de O.-L.-Vrouwkerk met een geschenk in wijn vereerd omdat ze "speelden in 't spel in de kerke". Ieder jaar in de vijftiende eeuw werd een gratificatie verleend aan de "ghesellen vande kerke", een groep die in de kerk het spel van de Verrijzenis van Kristus had verbeeld. En in 2471 werd een passiespel opgevoerd. In 1453 was het een wagenspel dat opgevoerd werd om te bidden voor de vrede, naar aanleiding van de opstand van de Gentenaren, die eindigde met de nederlaag bij Gavere.
Bij de O.-L.-Vrouwkerk te Damme was er ook een priester-scholaster, die aldaar school hield. Hij wordt voor het eerst vermeld in 1403. De scholieren hadden daar de gewoonte Onnozele Kinderdag te vieren. Het feest werd voorgezeten door een scholier, soms de jongste, die verkleed was als bisschop en die de naam droeg van "bisschop van den scolieren" of de "Ezelpaus". Ieder jaar vanaf 1457 tot 1470 werd hem door de magistraat een gratificatie in wijn geschonken om het feest op te luisteren .
De viering van het H. Kruis te Damme was beroemd tot buiten de grenzen van het graafschap Vlaanderen. Er werden aldaar mirakels vermeld, die veel bijdroegen tot de vermaardheid van de bedevaart.
In 1399 was een mirakel gebeurd aan de minderbroeder Lodewijk uit Mechelen. Terstond kwam een predikant tweemaal daarover prediken. Een afvaardiging van de magistraat met één van de pastoors, de broeder van het St.-Janshospitaal en enkele getuigen trokken op 3 mei naar Brugge naar de officiaal en de deken van Brugge, om over dit wonder te spreken. De 10 mei werd een bode naar de miderbroeder Lodewijk te Mechelen gezonden, aan wie het mirakel geschied was, opdat hij daarover zou komen spreken met de magistraat van Damme. Waarschijnlijk was broeder Lodewijk toen naar Damme teruggekomen en werd hij er ondervraagd in het bijzijn van de Brugse notaris Jan de Maerscalc. De 12 juni werd daarover verslag uitgebracht bij de deken van Brugge en er werd een bode naar de notaris gezonden om hem te vragen naar het hof van de Hertog een verslag te willen zenden over hetgeen hij te Damme vernomen had over het mirakel(2).
Soms had men gevallen die de rechtsmacht van de plaatselijke geestelijkheid te buiten gingen. In 1402 werd aan een Engelse priester verboden mis te lezen. Waarschijnlijk was zijn priesterbrief niet in orde, en het stuk werd opgestuurd voor onderzoek naar de deken van de kristenheid te Brugge. En in 1456 lag te Damme een man gevangen van "quade feite". De priester Jan Belle, die hem bezocht, vond dat zijn geval zo erg was dat hij hem de absolutie niet kon geven. Hij vertrok naar Brugge om aldaar eerst de raad in te winnen van "eenighe meesters in theologie".
We vinden de vermelding in 1471 van een diefstal van zilverwerk in de kerk gepleegd.
In de XVe en de XVIe eeuw bestond er een kapel op het stadhuis, waar iedere maandag een mis werd gelezen.
De melaatsheid scheen toen tamelijk verspreid. Wie van deze ziekte verdacht was, werd gezonden naar het leprozenhuis van de Magdalene buiten de Boeveriepoort te Brugge, om aldaar "geproefd" of onderzocht te worden of hij wel besmet was "metten laerserschen evele" (de ziekte van Lazarus). In de rekeningen van de XVe eeuw heeft K. de Flou twaalf zulke gevallen opgetekend.
Vermelden wij tot slot in 1463 een uitdeling van turf vanwege de magistraat aan de armen, om hun toe te laten vuur te stoken in de winter.
De aantekeningen van K. de Flou zijn zeer onvolledig. In de meeste gevallen geeft hij slechts een enkel woord op, waarschijnlijk om later nog verdere opzoekingen te doen in de stadsrekeningen. Maar het weinige dat wij uit zijn aantekeningen konden halen, was belangrijk genoeg om hier te worden meegedeeld.
Nota's
- Jos De Smet; Drie dokumenten over vroegere kerkelijke toestanden in ons gebied. In "Rond de Poldertorens" VIII jaarg. nr 1 (1966) p 3-5.
- Dit mirakel staat niet vermeld op het schilderij van de zes mirakels, dathangt in de noorderbeuk van de kerk te Damme.