De kroniek van de familie Alfons Willems-Bertha Maertens
DEEL II
Erik Willems
De oorlogsjaren
de dagelijkse zorg voor voldoende eten
Alles wat ik tot nog toe bijeengeschreven heb, is gebaseerd op wat ik mijn ouders heb horen vertellen. Het is duidelijk - gezien de hoge leeftijd ze bereikt hebben - dat ze dikwijls dezelfde verhalen verteld hebben. Juist door het vele herhalen is me dus veel bijgebleven. Ik heb het geluk een enorm sterk visueel geheugen te hebben. Hoe ongelooflijk het moge klinken, maar mijn beeldgeheugen gaat terug tot 12 augustus 1942. Ik was toen nog geen drie jaar. Welgeteld was ik 2 jaar en 10 maand, toen Rika geboren werd. Ik trippelde aan de hand van Pa mee naar het moederhuis. We hadden 2 gekookte eitjes mee! Het moederhuis gedurende de oorlog was waar nu de Rijksmiddelbare school is. Het hoofdgebouw staat er nog altijd aan de noordkant van het stadhuis (Kon. Antheneum/Zwinstede Sincfala).
Zodoende is vanaf nu mijn Kroniek van het Gezin A. Willems-Maertens, een authentiek relaas van wat ik zelf beleefd heb en me nog altijd herinner.
In dit hoofdstuk wil ik een aantal anekdotes vertellen over hoe de mensen gedurende de oorlog continu begaan waren met het zorgen voor eten voor hun gezin.
Een kleine anekdote toch nog in verband met de geboorte van Rika. Toen Pa de geboorte ging aangeven op het stadhuis, wist hij niet goed welke naam te geven. De Duitse hoofdbeambte op het stadhuis wist onmiddellijk raad. “Haben Sie noch Kinder?” “Ja, ich habe einen Sohn Erik”.
“Dann ist es doch einfach. Die neue Tochter soll Erika heissen!”
Vooraf moet men begrijpen dat Duitsland een natie was die ver vooruit was in vergelijking met ons land. Duitsland had ook al authentieke autostrades die Hitler had aangelegd sedert 1933. Duitsland had toen reeds een zeer goede sociale wetgeving en een vooruitstrevend pensioenstelsel. Vooral waren de Duitsers kampioenen in het organiseren.
Dit was dan ook wat ze deden met onze voedselkringloop vanaf de fabrikant of boer, tot aan de eindverbruiker. Ze controleerden en noteerden hoeveel en welke gewassen elke boer geplant en gezaaid had. Om een eerlijke distributie te organiseren, introduceerden ze de ‘rantsoeneringzegels’ die in functie van de grootte van elk gezin werden toegekend. Daardoor kreeg elk gezin toegang tot de basisbehoeften zoals brood, meel, suiker, groenten, etc. Het was dan ook belangrijk om goede contacten te hebben met een bakker, beenhouwer, groentehandelaar, etc. De zegeltjes moesten aan de detailhandel afgegeven worden, die ze op hun beurt in een boekje moesten inkleven. Kortom, een enorme controle!
De controle van de Duitsers was geen lachertje. Op een dag kwamen ze onze voorraad aardappelen controleren. In één hoek van de kelder lag een kleine hoop aardappelen. Onder de trap lagen misschien een tweeduizend kilogram aardappelen, netjes bedekt met een massa lege bakken kriskras door elkaar. De Duitsers hebben ze niet gezien, noch geroken. Aardappelen ruik je nu eenmaal! Een geluk natuurlijk. Want bij ontdekking kreeg je al gauw een gratis treinticket bestemming Duitsland!
A.Willems-Maertens. Epicerie De Vrede. On porte à domicile. Tel 1153.
Rika ongeveer 2 jaar oud, begin 1944. Bemerk dat er niks in de etalage ligt, noch op de rekken binnenin.
In de winkels lag er echt niet veel koopwaar tentoon. De handelaars hadden hun koopwaar eerder verstopt voor hun goede klanten. Ten bewijze, de foto van Rika (ongeveer 2 jaar) die lag te slapen te midden van haar speelgoed in een lege etalage. Deze foto werd genomen door een Duitse soldaat die het een liefelijk tafereeltje vond en de foto kwam afgeven aan Ma.
Naast het officiële - door de bezetter gecontroleerde - voedselcircuit, ontstond er ook een actieve zwarte markt waar alles te koop was aan woekerprijzen. Zo kon men overal boter kopen, zoveel men wilde, tegen 500 frank de kilo.
Iedereen was vindingrijk om zelf voor wat extra voedsel te zorgen. Zo kweekten wij op de Lippenslaan konijnen boven het WC op ons binnenkoertje. Je moest met een ladder naar boven klimmen om de konijnen te voederen! De Rosseneus, onze achterburen uit de Zoutelaan, kweekten kippen op het plat dak op de derde verdieping! Het was een gek gezicht om een complete kippenren te zien op die hoogte.
Recht tegenover ons op de Lippenslaan woonde de elektricien Rombout. In het kleine achtertuintje hadden ze een varkenshok. Als kleine jongen ging ik mee met Pa om een varken te helpen slachten. Het varken werd de keel doorgesneden om het bloed op te vangen. Dan werd het tegen een ladder opgetrokken. Eenmaal de ingewanden eruit waren, werd het varken terug op de grond gelegd om met stro de huidharen af te branden. Wie zou dit op vandaag nog kunnen geloven dat er op de Lippenslaan varkens werden geslacht!
Als winkeliers waren wij qua voedselaanschaf in een bevoorrechte positie. De dingen die niet te krijgen waren werden op een inventieve wijze zelf gemaakt. Zo heb ik Ma spekken zien maken. Het was een honigachtige brij die op het kookvuur aangemaakt werd. In vloeibare toestand werd deze brij uitgegoten op een marmeren of arduinen plaat. Met een mes werd de opstollende brij in repels gesneden. Uiteindelijk werden deze repels met een schaar tot de grote van een snoep gesneden. Een papiertje werd er niet rond gedaan! Maar ze smaakten heerlijk. Bijna te vergelijken met de ‘babeluttes’ van vandaag.
Vanaf 1942 deden de Vlaamse vissers wonderbaarlijke grote vangsten van haringen. Deze massale visvangsten kwamen ook in het door de Duitsers gecontroleerde voedselcircuit. Elke kustbewoner, zelfs tot in Brugge en omstreken, kon tegen een spotprijs haringen kopen. Men zegt dan ook dat dankzij deze uitzonderlijke visvangsten, de kustbewoners het fitst de oorlog doorgekomen zijn.
Een niet te vergeten delicatesse (!) was de fameuze levertraan. Zoals in de zestiger jaren er op alle scholen een melkbedeling ontstond, kregen wij gedurende de oorlog en zelfs daarna dagelijks een lepel (dezelfde lepel voor iedereen) levertraan te slikken. Het smaakte verschrikkelijk! De meest vieze smaak die je maar kunt indenken. Maar wellicht gaf dit goedje aan de kleine kinderen van toen de broodnodige vitamines.
Tot slot nog een anekdotisch voorbeeld van het ‘ieder voor zich’ principe wanneer het op voedsel aankwam. Op een dag kwam Pa met een van bloed doordrongen schaap op zijn schouders thuis. Op de Vrede was er een bom of ‘schrapnel’ op de schapenstal gevallen. Dit had een slachting aangericht bij de schapen. Wij en de buren hebben een hele week schapenhutsepot gegeten.
Knocke s/Mer Avenue Lippens. Hôtel des Familles.
De Lippenslaan voor de oorlog, op de kruising van de Bauyauxlaan en de Zoutelaan. Links ziet u het mooie ‘Hotel des Familles’ met zijn prachtige trap die naar het terras leidt. Rechts aan de Zoutelaan ‘Hotel Ganda’ van de familie De Groote. Vlak ernaast het huis nr 212 dat wij bewoonden vanaf 1937 en waar dus de winkel ‘De Vrede’ gevestigd was. Het is het huis met de zonnestore en een loggia op de eerste verdieping van waar men een goed zicht had op het terras van Hôtel des Familles’
1942-1944 - De bezetting in Knokke
Tot ongeveer de herfst van 1943 was de bezetting een eerder rustige periode. Iedereen deed zijn werk, al of niet verplicht. Kinderen gingen naar school, families bezochten elkaar en er waren zelfs nog kermissen. De grote verandering was dat er geen weelde noch overvloed bestond en dat de Duitsers duidelijk in het straatbeeld te zien waren. Ook was er geen vrijheid van beweging. De Knokkenaars waren niet vrij zich buiten Knokke te begeven omdat de streek van Zeebrugge tot Zeeland ‘Sperrgebied’ was. De Duitsers waren er heilig van overtuigd dat wanneer een landing zou plaats vinden, dit ter hoogte van Calais tot Knokke en Heist zou zijn.
Als kleine jongen zag ik vanuit onze loggia op het eerste verdiep de Duitse soldaten elke dag in de Lippenslaan. Schuin tegenover ons huis stond het ‘Hôtel des Familles’, waar later de bank van de ‘Société Generale’ kwam (nu GB Contact). Dit hotel had op de hoek van de Bayauxlaan en de Lippenslaan een enorme trap die uitgaf op een zeer groot terras met zicht op zowel de Lippenslaan als de Bayauxlaan. Op dit terras stond een wachthuisje. De soldaat van wacht marcheerde mooi rond op dit enorm terras en ging zich af en toe verschuilen in het wachthokje. Dit intrigeerde mij omdat ik van bij ons niet kon zien wat die soldaat aan het doen was!
Bij speciale gelegenheden marcheerde een collonne zeer gedisciplineerde Duitse soldaten door de Lippenslaan richting zeedijk. Tijdens het marcheren konden ze ook flink zingen. Dan klonk het ‘Horst Wessellied’ en ‘Erika’ luid door de Lippenslaan. Drie huizen van ons bevond zich de cinema ‘Nova’. De Duitse soldaten konden heel gedisciplineerd in rijen aanschuiven van op de hoek van het ‘Ganda’ hotel tot aan de cinema.
De Knokkenaars hielden zich zeer gedeisd in het straatbeeld. Toch was er op zekere dag een sabotage van de tram. Toen reed de tram nog langs beide zijden van de Lippenslaan. Op een dag moet iemand de tram komende van het Van Bunnenplein doen ontsporen hebben. Die tram kwam met een redelijke snelheid de Lippenslaan naar beneden gereden en kantelde vlak tegenover ons huis. Het was een stoomtram, gestookt met kolen. De straat lag vol kolen. De Knokkenaars repten zich om met zakjes en emmers die kolen op te rapen. Kolen waren schaars en duur en waarschijnlijk ook gerantsoeneerd!
Ook gedurende de oorlog bleef Pa zijn groenten en aardbeien kweken in Middelburg. Vervoer moest terug met de fiets gebeuren! Ik mocht regelmatig (waarschijnlijk in de vakantie) meerijden op een zadeltje gemonteerd op de buis van zijn fiets. Op een dag waren we in Middelburg (1942? 1943?) en kwam een colonne Duitsers aangereden voorafgegaan door een motor met sidecar. Ze kwamen langs de dreef vanuit het Hollandse en hielden halt aan het ouderlijk huis. Na enig palaveren reden ze de weide op achter het huis en begonnen hun kampement op te slaan. Dat wil zeggen dat ze putten begonnen te graven van een halve meter. Daar bouwden ze een soort huisje bovenop. De wagens (een soort jeeps en vrachtwagens) werden er rond gezet.
Hoelang die daar gewoond hebben weet ik niet. Wel heb ik horen vertellen dat ze op een dag - waarschijnlijk bij het naderen van de geallieerden - hals over kop vertrokken. In het ouderlijk huis stond toen een bureau met bovenop een opklapblad en drie lange schuiven onderaan.
Achterzijde van het ouderlijk huis van Pa. Een obus had een flinke hap uit de gevel genomen.
1944: Ma, Rika, nicht Andrea, tante Lisa, nonkel André, ikzelf en ?
De Duitsers waren zo gehaast dat ze de drie schuiven meegenomen hebben om al hun klein gerief in te laden. Na de oorlog heeft Pa dit bureau laten herstellen. In plaats van de drie lange schuiven heeft Flore - de kistenmaker uit de Pierslaan - er twee vleugeldeurtjes ingezet. Dit bureau heb ik thuis altijd zien staan. Toen hij op de Dumortierlaan woonde, heeft Pa er zelfs nog een geheim compartiment ingebouwd.
Gedurende de bezetting konden de Knokkenaars zich in principe niet buiten Knokke begeven. Om dit te doen had men een ‘Ausweiss’ (paspoort) nodig. Met deze pas kon men zich tot in Middelburg verplaatsen. Omdat hij daar een lapje grond had werd Pa als “Bauer” (boer) aanzien. Toch gingen we in de oorlog nog op familiebezoek naar Middelburg. Getuige onderstaande foto’s.
Hoewel de afstand Middelburg-Knokke maar 15 kilometer bedroeg, waren er tijdens de oorlog continu controles van de Duitsers. Tot lang na de oorlog kon men langs de weg de betonnen wachthuisjes zien staan die de Duitsers opgetrokken hadden! Op een dag kwam Pa met een mand aardbeien naar huis gereden. Aan Hoeke brug: 'Halt! Ausweiss, was haben sie mit? Erdbeeren!’ De officier van wacht zei dat hij graag wat aardbeien wilde voor zijn liefke. Hij zei dat tegen de avond een vrouw die zou komen afhalen. Daadwerkelijk, tegen zes uur kwam een gekende hoteliersvrouw die afhalen! Ook dat was de bezetting!
1944: Leuke foto in Middelburg. Pa met zijn wilde haardos. Zittend Ma met mijn zus Rika, tante Lisa met dochter Andrea. Ikzelf zit in het hondenhok.
Van al het gedoe rond ‘zwarten en witten’ werd er in de winkel gepraat, zonder dat ik er veel van snapte. Wel wist ik dat een aantal jonge mannen uit ons gebuurte in Duitse dienst waren getrokken. Met name de oudste zoon van het ‘Hotel Ganda’ en een zoon van onze overbuur Setola (toen een horlogewinkel, waar nu optieker Van De Weghe woont). Zij waren dus als Oostfronter vertrokken, maar zijn nooit meer teruggekeerd! Veeleer kwam het in de oorlog erop aan om te kunnen zwijgen. Men wist nooit 100% of iemand pro Duits was of niet. Zo werd fotograaf D’hont uit de Lippenslaan (toen het huis van De Beir) door de Duitsers opgepakt aan de tramhalte Zoutelaan omdat hij aan de wachtenden gezegd had: “het riekt hier naar Duitse botten”. Ook herinner ik me dat na de oorlog deze fotograaf in zijn etalage een foto had staan van Hitler die langzaam in een WC verdwijnt!
Pa was ook verplicht lid van de ‘Bauernwache’ (Boerenwacht). Die moesten de wacht optrekken bij de boeren om te beletten dat er gestolen zou worden. Zoals zovele andere Knokkenaars moest Pa verplicht gaan werken op het strand. De Duitsers verwachtten een aanval aan de Belgische kust. Daarom werden massaal bunkers gebouwd en werd het strand volgeplant met palen en tonnen prikkeldraad.
Het strand in 1943. Alles volgeplant met palen en prikkeldraad. De houten 'Spiessen' zoals Pa ze moest maken
1944. Zwaar geschut in het Casino.
Pa moest ‘spiessen’ dat wil zeggen met een bijl punten kappen aan de palen zodat ze dan beter in het zand konden worden geslagen. Hard werken deden ze niet. De Knokkenaars maakten er een spelletje van om zo weinig mogelijk palen te ‘spiessen’ per dag, zonder dat de Duitse opzichter het in de gaten had. Na een tijdje ontstond er ook een soort vriendschappelijke band met die opzichters. Tenslotte waren het ook maar mensen die al een paar jaar weg van huis, vrouw en kind waren. Thuis vertelde Pa van opzichter Rudolf. Ze keuvelden er maar op los over thuis en de kinderen. Rudolf haalde zelfs de familiefoto’s boven! Wel werd het altijd een beetje gevoelig wanneer ze van gedachten wisselden over hoe de oorlog uiteindelijk zou aflopen! Bij het begin van de bezetting werden alle auto’s door de bezetter opgeëist. Pa was ze een stapke voor. Hij reed fluks met zijn Citroënneke naar Middelburg en verborg het onder stapels stro en hooi in de schuur. Jammer genoeg sloeg een obus in op de schuur. Schuur en auto verbrandden compleet. De weinige auto’s die nog reden schakelden bij gebrek aan benzine over op kolen of hout. Zo hadden al die auto’s een schouw vlak achter de bestuurder! Ook rubber werd schaarser. Fietsbanden waren niet meer te krijgen. Wie pech had reed met een met vodden-bekleed wiel of met een helemaal bloot wiel. Dit maakte dan wel een enorm lawaai op de kasseien!
Vanaf de herfst 1943 werd het oorlogsgeweld meer zichtbaar en voelbaar. De geallieerden vlogen dagelijks richting Duitsland om er de strategische plaatsen te bombarderen.
Er vielen zowel vanuit het westen (geallieerden) als vanuit het oosten (Duitsers) regelmatig bommen alsook de gevreesde V1 en V2’s. Steden als Sluis, Heist en ook het dorp van Middelburg hebben serieuze bomaanvallen meegemaakt.
De Engelsen bestookten reeds vanaf 1942 de Duitse steden met hun zware bommenwerpers die via de Belgische kust naar Duitsland vlogen. Het moet eind 43, of begin 44 geweest zijn, dat Pa mij meenam naar het plat dak op de vierde verdieping. De hemel boven Knokke was vol met zwaar dreunende bommenwerpers zo ver het oog reiken kon. Het moeten er wel honderd geweest zijn. Het indringende gedreun - ze vlogen hooguit op 120 meter hoogte - en de vibratie in het huis was om nooit meer te vergeten.
Radio’s waren verboden door de Duitsers. Nochtans hadden wij een Philips radio gedurende de hele oorlog. Elke dag werd er tesamen met enkele geburen geluisterd naar de uitzendingen van de Belgische regering op de BBC. Zo wist iedereen wanneer de geallieerden geland waren in Normandië. Bijgaand een liefelijk fotootje van Rika en mij samen met Pa en Ma zittend onder de radio en de kaart van Europa waarop het oorlogsgebeuren gevolgd werd. Deze radio is nu 72 jaar en staat nog altijd op de zolder in Kruibeke!
In 1944 werd het steeds meer gevaarlijk. Elke dag sloegen schrapnels (stukken van een obus) in de straat of in de huizen in. Op een dag viel er een obus op Ma’s ouderlijk huis in de Vrede. De vrouw van mijn Peter, tante Eugenie, en een dochter Wildemeersch (gevlucht uit Sluis) waren op slag dood. Ik herinner me nog een enorme dreun bij een bom die insloeg op het Engels kerkje in de Zoutelaan. In de Zoutelaan was een diepe krater van wel dertig meter breed en 7 à 8 meter diep. Je kunt nu nog zien, aan de hand van het verschil in kleur in de bakstenen, hoe erg de kerk beschadigd was. Na de oorlog bleef die krater, volgelopen met water, er nog enkele jaren liggen. In de zwaar beschadigde kerk heb ik nog vele jaren gespeeld!
1944. Engels kerkje na de aanval op het Binnenhof
De bevrijding van Knokke : 1 november 1944
Dikwijls zaten Rika en ik samen met Marcella Strobbe (kindermeisje bij ons) op een golfbreker vanwaar je de palen en prikkeldraad goed kon zien.
Als aanloop naar de bevrijding, wil ik toch nog even een paar anekdotes vertellen die deze bevrijding voorafgingen.
Grootvader Dolf Maertens was een kleine boer met 18 kinderen die op het einde van de Graaf Jansdijk woonde. De dertiger jaren waren economisch en sociaal beschouwd niet welvarend. De beurscrash gebeurde in 1932 en er heerste een enorme werkeloosheid in België. Kindergeld en sociale vergoedingen bestonden eenvoudig niet, pensioen bestond wel, maar was een lachertje!
De jonge aankomende kinderen waren allemaal maar tot hun veertiende jaar naar school geweest, en geraakten niet gemakkelijk aan een job. In de jaren dertig trokken 3 dochters Maertens (Elodie, Mathilde en Martha) en één zoon (Albert, maar Berten genoemd) naar Frankrijk. In die tijd was dit heel gewoon. Men trouwde en de volgende dag week men uit naar Frankrijk om de boerenstiel uit te oefenen. Meestal huurden ze een boerderij, die ze later dan konden kopen. Nonkel Berten was een buitenbeentje. Hij was de derde oudste van het gezin en was reeds soldaat in de eerste wereldoorlog. Hij werd gekwetst aan zijn been en werd door het Internationale Rode Kruis, in het raam van een uitwisselingsprogramma van oorlogsgevangenen, naar Zwitserland gebracht om te herstellen. Daar leerde hij een Parisienne kennen. Ja, ja, een jongen van de Vrede! Hij trouwde met haar (tante Prisca) en vestigde zich in Pontoise vlakbij Parijs. Hij kwam er aan de kost door dagelijks kranten te verkopen in ‘downtown’ Parijs.
Grootvader Dolf Maertens die bij het begin van de tweede wereldoorlog reeds 82 jaar was, begon zich zorgen te maken over zijn naar Frankrijk uitgeweken kinderen. Je moet weten dat er tijdens de oorlog geen telefoon werkte en dat briefwisseling vanuit een ander land zelden terechtkwam. Pa had daar wel oren naar, en was onmiddellijk bereid om naar Frankrijk te fietsen om zijn schoonzussen en broers op te zoeken.
In totaal was hij zes dagen weg, tot groot ongenoegen en ongerustheid van Ma. Het was een aartsmoeilijk avontuur. De wegen waren slecht. Het was nog altijd oorlog en dus niet ongevaarlijk! Vele bruggen waren vernietigd; zodoende moest hij vele omwegen maken. Hij had zelfs geen goede kaart en kende maar weinig Frans.
Hij vertrok met zijn zware fiets en een stapel boterhammen in zijn rugzak. De eerste avond was hij reeds tot Rijsel geraakt en overnachtte in een hotel. Na twee dagen bereikte hij tante Mathilde en nonkel Kamiel. De volgende dagen bezocht hij ook tante Elodie en tante Martha. Op zijn terugweg kwam hij ’s avonds in een onooglijk klein dorpje. Hij ontmoette op straat de dorpspastoor om de weg naar België te vragen. Deze nodigde hem uit om wat te eten en offreerde om bij hem te slapen. Dit was dan ook letterlijk te nemen, want de pastoor had maar één bed!
Na zes dagen was hij terug in Knokke en kon hij Dolf Maertens uitvoerig vertellen dat zijn kinderen het allen goed maakten. Ook kon hij hem vertellen hoeveel kleinkinderen er ondertussen bijgekomen waren! De verhalen van zijn fietstocht naar Frankrijk hadden bij mij een magische indruk nagelaten. Toen ik 18 jaar was heb ik tesamen met een kameraad-gebuur, Paul De Maré, dezelfde tocht per fiets overgedaan. Om te tonen dat we nog beter waren reden we zelfs tot Parijs en Versailles!
In een vorig hoofdstuk heb ik reeds verteld over de bombardementen op Sluis en ook op de ouderlijke boerderij De Vrede, waar 2 dodelijke slachtoffers vielen. Grootvader Maertens is dan ook moeten wegvluchten. Hij kwam met de toen niet-getrouwde dochters, Metje en tante Germaine, naar Knokke dorp. Zo heb ik grootvader nog bezocht in de Lippenslaan waar hij verbleef in het hotel op de hoek van de Koninginnelaan en de Lippenslaan.
Eind 1943 kregen wij een aantal vluchtelingen bij ons thuis. Het betrof een bejaard koppel uit Sluis, praktisch plat gebombardeerd, en ook een bejaard koppel uit Middelburg. Verder was er nog een alleenstaande vrouw uit Heist. Tezamen met al die mensen sliepen wij in de kelder. Er waren voldoende matrassen uitgespreid op de grond zodat iedereen kon slapen. Gedurende de dag woonden deze vluchtelingen op een van de appartementen. Bij bomalarm vluchtte iedereen naar de kelder. Tijdens deze bombardementen werd er duchtig luidop gebeden. Als klein kind bleef dit gezamenlijk ‘wees gegroet Maria....’ me toch lange tijd bij. Op een keer bij bomalarm was Mina (van het Nederlandse koppel) wel met de verkeerde zak naar de kelder gevlucht. In plaats van de boodschappentas met hun geld, was ze met een tas met oude kousen naar de kelder gevlucht! Na de oorlog werd daarover lange tijd nog smakelijk gelachen.
Op 6 juni 1944 vond de landing van de geallieerden plaats in Normandië. Via de radio had iedereen (die een radio had) dat nieuws vernomen. Toch heeft het nog geduurd tot 1 november 1944 vooraleer Knokke bevrijd werd. Eind augustus waren de geallieerden al in Brugge en Gent. Tegen 12 september waren ze in Maldegem en aan de ‘Blinker’ en de ‘Stinker’.
De Duitsers vochten als leeuwen om Zeebrugge, Heist, Knokke en Sluis te behouden. Het is in die dagen dat Knokke zwaar onder vuur kwam te liggen. Op 1 november 1944 was het dan zover. De vader van Dany De Leyn, een van onze buren, kwam hevig op onze voordeur bonken: “De oorlog is voorbij, de Canadezen zijn hier!” Wij zaten allen in de kelder. Wanneer we buiten kwamen, reden massa’s Canadese tanks voorbij in de Lippenslaan. De hoofdstraat was toen nog gekasseid. Het was een hels lawaai.
Op een half uur tijd stond de Lippenslaan vanaf de markt tot aan de dijk vol met tanks. De Canadezen sprongen uit hun tanks en vroegen onmiddellijk water om thee te beginnen koken. Ze deelden sigaretten en chocolade uit. Bij het binnenrijden van de Lippenslaan kwamen van alle kanten weerstanders de colonne vervoegen. Deze zouden de Canadezen verder begeleiden naar Heist en Zeebrugge.
Dezelfde dag of de volgende dag was er een plechtigheid op het Eeuwfeestplein, (latere F. Desmidtplein). Ma had mij een band met de Belgische vlag rond de arm gebonden. Ik ging met Pa naar de markt.
Verbroedering en verzustering alom! Dit leidde zelfs tot huwelijken tussen Knokse meisjes en Canadezen
Eén van de vele Canadese tanks die de Lippenslaan vulden vanaf de markt tot aan de dijk. Merk hoe uitgelaten de bevolking was en op de tanks klauterden. Ik was nog te klein om er op te kruipen.
Terwijl het plein zwart zag van het volk, vielen enkele vijandelijke obussen. Een paar mensen werden gedood en enkele gewond waarvan sommigen levenslang verminkt.
Tot op vandaag is er elk jaar in november een Canadese week in Knokke. Tot over enkele jaren kwamen Canadese veteranen naar Knokke om de bevrijding te herdenken. Zolang ik in Knokke naar school ging, moesten we ieder jaar op 1 november naar de herdenkingsmis. Daarna ging het in stoet naar het oorlogsmonument aan de Elisabethlaan. Na de bloemenhulde moesten wij dan een lied zingen, een ode aan Canada. In het Frans nog wel! Ik ken het nu nog altijd. “ Viva, le Canada. A ... les soldats....”
Met de komst van de Canadezen waren de problemen van de oorlog niet zo maar opgelost. Integendeel, de gesmeerde administratie van de Duitsers geraakte compleet in de war. De zegeltjes en de rantsoeneringbonnetjes bleven nog tot het voorjaar 1945 van kracht om de bevolking aan het nodige voedsel te helpen. De Engelsen (ontmijners) zijn nog gebleven tot de herfst van 1945 (ook gewonde geallieerden die kwamen ‘recoveren’). Er ontwikkelde zich vlug een zwarte handel. Van de Canadezen kon je alles kopen: biefstuk, boter, enz. die ze stalen in de hotels waar ze verbleven. Ma had al vlug een Canadees gevonden, die in het ‘Hôtel Milles Colonnes’ verbleef, en die ons prachtig vlees leverde. Benzine was ook schaars. Maar geen probleem de Canadezen konden dat ook gemakkelijk leveren. Uiteraard gestolen van het leger!
De dagen na de bevrijding kwam het gepeupel op straat. De zogeheten ‘weerstanders’ gevolgd door een meute van wel 20 à 50 man gingen serieus te keer. Het was een wilde bende die links en rechts de huizen van zogenaamde ‘zwarten’ binnentrok en het hele huishouden op straat gooide en ook veel waardevolle dingen meenam. Zo heb ik gezien dat ze bij Setola de meubelen vanaf het eerste verdiep naar beneden wierpen. Dan trokken ze de Zoutelaan binnen, waar hetzelfde verhaal zich afspeelde bij de groentewinkel van Verschoote. Tientallen Knokse gezinnen werden slachtoffer van dergelijke praktijken. Soms hadden deze gezinnen wel echt gecollaboreerd met de Duitsers, maar ook vele onschuldigen werden slachtoffer. Het was genoeg dat één van de opgehitsten riep: ‘en nu naar den dienen’ om je huishouden op straat te doen belanden. Veel persoonlijke vetes werden zo uitgewerkt! De gezinnen die getroffen werden, verdwenen uit Knokke. Uit schaamte of uit angst? Begin der vijftiger jaren kwamen velen terug naar Knokke.
In de jaren vijftig kreeg Pa een medaille van de Weerstand. Wat hij daarvoor ooit gepresteerd heeft heb ik nooit geweten. Een aantal jaren lag dit ding in een doosje. Later mochten wij hem hebben om mee te spelen. In Knokke was het in de jaren vijftig ‘bon ton’ dat de weerstanders elk jaar feest vierden. Pa is daar nooit naar toe geweest. Voor het feest moest je een bedrag betalen en dan kreeg je op het feest nog een nieuwe medaille bij!
1945 -1952 : De naoorlogse periode
Deze periode dekt mijn jeugd in Knokke, van mijn 6de tot mijn 13de jaar. Dit is een unieke periode geweest, juist omdat het de naoorlogse jaren omvat, waar ik enorm veel levendige herinneringen aan heb. Het is ook een tijdperk dat de huidige jonge generatie zich niet meer kan voorstellen.
Omdat er over deze periode zoveel te vertellen valt, heb ik ze in vijf gestructureerde hoofdstukken ingedeeld:
- 1945-1952 Geen welvarende maar moeilijke jaren
- 1945-1952 Kerk en school dominerend aanwezig
- 1945-1952 Familiebanden en elkaar helpen waren belangrijk
- 1945-1952 Jaren van werken, werken en nogmaals werken
- 1945-1952 Als gezin heel sterk met elkaar verbonden
1945 -1952 : Geen welvarende maar moeilijke jaren
Na de bevrijding sukkelde België en heel West-Europa in een diepe economische crisis. De meeste fabrieken waren vernietigd, er was praktisch geen werk meer. Ook aan de kust was er geen werk omdat gedurende de eerste 2 zomers (45 en 46) heel weinig toeristen naar de zee kwamen. Geen werk, betekent ook weinig eten. Tijdens de bezetting had iedereen voldoende te eten gekregen dankzij het rantsoeneringsysteem van de Duitse bezetter. Na de oorlog was er inderdaad armoede en werd er honger geleden.
1945. Mijn eerste communie. Niettegenstaande de slechte tijden, had Ma het toch klaar gespeeld om me helemaal in het nieuw te steken.
Wij als winkeliers waren bij de gelukkigen. Wij hebben nooit honger geleden. Maar veel slecht geklede kinderen vanuit het oude Knokke dorp, kwamen bedelen voor een boterham of wat geplekt fruit. Ma had haar vaste klanten op de zondag. Ze nam ze mee naar de keuken, waar ze voor het jonge hongerige volkje een stapel boterhammen smeerde met appelsiroop.
Een volksfiguur “Futtel” is mij bijgebleven. Hij paste perfect in het naoorlogse decor. Hij was een ijzer- en voddenkoopman, had een baard, was heel smerig gekleed en droeg altijd een jutezak over zijn schouders.
De dagen dat de vuilbakken buiten stonden, ging hij die ’s morgens vroeg uitpluizen voor mogelijk waardevolle dingen. Futtel was een angstaanjagende figuur en alle moeders dreigden hun stoute kinderen met de woorden: “Als ge niet braaf zijt, geef ik u mee met Futtel.” Deze figuur werd in de jaren vijftig vermoord... voor zijn geld. Blijkbaar was hij niet onbemiddeld!
Vuilbakken nazien en controleren was niet zo ongewoon. Nonkel Karel, de broer van Ma en peter van Dany, deed ook regelmatig de vuilbakken op de ‘avenue’ (Lippenslaan)! Dit tot groot ongenoegen van Ma. In zijn fluwelen kostuum en versleten velo, kwam hij elke woensdag zijn inkopen doen - een kwart kilo margarine, wat suiker en bloem. Daarna verdween hij in de keuken om de krant te lezen. Wel 2 uur lang!
Met uitzondering van de notaris en mijnheer doktoor, had niemand centrale verwarming. Bij iedereen stond er een stoof, soms wel een Leuvense stoof. ’s Avonds ging iedereen daar dicht tegenaan zitten. Op de Lippenslaan 212, hadden wij zo een klein duveltje dat in de dag met antraciet gevuld werd. ’s Avonds stookte Pa continu plankjes van appelsienkisten. Met veel wind in de schouw stond dat stoofke roodgloeiend! Wij sliepen op de 4de verdieping. Uiteraard was daar geen verwarming. Gedurende de vriesperiode hadden we zelfs geen lopend water, omdat de buizen anders vervroren. Bij heel koude nachten kregen wij alle drie een ‘bouillotte’ mee naar boven. Deze bouillotte was niks anders dan een jeneverkruik gevuld met kokend water en in een handdoek gewikkeld. Met een ‘bouillotte’ aan de voeten kon men de grootste vrieskoude weerstaan. In het putteke van de winter stonden wij altijd op met prachtige vriesbloemen op de vensters. Een bad of douche bestond toen ook niet. De zaterdagavond vulde Ma een zinken kuip (1.20 m lang en 0.5 m breed) met heet water en daarin werd iedereen gewassen. Ik denk in hetzelfde water!
Na de bevrijding had Pa een kleine camionette gekocht. Een ‘citroënneke’ met twee zitplaatsen en een laadbak. Chauffage in de auto’s was toen ook onbestaande. Het ergste was de motor in gang krijgen na een koude nacht. Dan mocht ik achter het stuur. Pa stond voor de auto met een ‘manivel’ waarmee hij probeerde de motor aan te zwengelen. Wanneer de motor aanstalten maakte om te starten, moest ik vliegensvlug gas geven en de manueel in te stellen ‘choke’ langzaam terugduwen. Na een tijdje was ik daar zeer bedreven in geworden. Ik herinner me ook nog dat als de motor na meer dan een kwartier aanzwengelen (zeer zwaar werk) nog altijd niet wou starten, Pa van koleire de ‘manivel’ tegen de kasseien gooide en naar binnen ging.
Er was dus geen weelde. Af en toe mocht ik om een melkbroodje, wat overeenkomt met een wit brood van vandaag. Dat kostte toen 5 frank. Om een idee te krijgen van wat de mensen toen verdienden, herinner ik me dat tot het verkrijgen van een studiebeurs, men gegevens omtrent het inkomen van de ouders moest meebrengen. Een van mijn klasgenoten Victor De Coster toonde mij zijn formulier. Zijn vader was een zelfstandig vrachtwagenchauffeur en had een jaarinkomen van 100.000 Belgische frank. Dat was niet slecht voor die tijd, want het was toch 8.333 Bf per maand. Maar dan moest men daarvan ook alles betalen! Anderzijds een meid met kost en inwoon verdiende ongeveer 1000 Bf.
Men werkte dus hard, maar verdiende niet veel. Je moest een ganse dag in de winkel staan om een paar duizend frank te ontvangen. Niet verdienen! Gelukkig was zowel Ma als Pa heel inventief om een centje bij te verdienen. Ma maakte onze kleren en breide pullovers, sokken, sjerpen en handschoenen. Op bijgaande foto kun je ons zien, gekleed in een ‘canadienne’ helemaal gemaakt door Ma! Rika had zelfs een authentieke vellen mantel met kap geheel gemaakt van schapenvellen!
Alhoewel Pa geen houtbewerkingopleiding had genoten, heeft hij in die jaren veel in elkaar geknutseld. Dat begon met speelgoed voor Sinterklaas zoals een fort, een karretje met 3 houten wielen, stoeltjes, tafeltjes voor de poppen, etc. Zo heb ik geweten dat hij in de winkel op de Lippenslaan in een winter een compleet nieuwe winkelinrichting maakte. Dat omvatte een toog, boorden en een etalage.
Voilà, door Ma zelfgemaakte ‘Canadiennes’! Hier eentje voor mij en Dany.
Idem deed hij met de keuken, waar hij een douche en moderne kasten maakte. Begin der vijftiger jaren kregen wij alle drie een nieuw bed door hem gemaakt. Ik heb in dit bed geslapen tot 1970.
Dankzij deze houtbewerkinghobby, had ik toch een speciale band met Pa. Stel u voor, hij had geen mechanische zaag noch boor. Alles werd met de hand gezaagd! Dit alles gebeurde in onze kelder op onze houten werkbank.
Ik moest de planken vasthouden terwijl hij zaagde. Hij beredeneerde zijn constructies met mij en legde uit hoe de kast of het bed in elkaar zou passen. Het was een heel leuke vader-zoon relatie!
1949. Hoek Lippenslaan en Dumortierlaan.
Alhoewel het slechte tijden waren, hadden Pa en Ma twee goede seizoenen meegemaakt in 1945 en 1946. De Canadese en Engelse soldaten waren hier nog en dat deed de winkel goed draaien. Zo goed zelfs, dat Pa op 21 november 1946 een stuk bouwgrond kocht in de Dumortierlaan en de Duinvioolstraat. Deze twee stukken grond paalden aan elkaar. Hij had zich blijkbaar overschat, want bij de notaris Denecker in Izegem werd uiteindelijk in de akte vastgelegd dat Pa het stuk in de Dumortierlaan kocht aan 250.000 frank en zijn gebuur de aannemer Catry het stuk in de Duinvioolstraat voor 180.000 frank.
Het huis in de Lippenslaan was kort na de oorlog verkocht aan de familie Van Der Voort uit Meerhout. Pa wilde het huis niet kopen omdat hij de woonst te klein vond en te donker. Zijn droom was een huis bouwen in de Dumortierlaan. Let op, de Dumortierlaan was toen maar een stille straat met nog niet veel huizen. Tussen de Duinvioolstraat en de Mosselmanstraat was een groot duin. We noemden het de ‘dune’ van Tjeppen De Vinck, de melkboer uit de Zoutelaan (hoek Zoutelaan en Mosselmanstraat). Op deze hoogte liepen kippen van de eigenaars naast ons in de Dumortierlaan 22. De huismoeders lieten er ook hun was bleken op het helmgras!
1945. Ma en mijn zus Rika.
Van zodra hij eigenaar was begon Pa met het bouwen van een garage. Uit hout uiteraard! Er kwam een inrijpoort en de rest werd afgeslagen met plankjes van appelsienkistjes. Na korte tijd waren poort en de rest van de gevel met reclames volgeplakt! De garage was ongeveer 12 meter diep en diende voor het stallen van zijn camionette en stockage van leeggoed.
Achter deze garage was het puur duingebied. Daar kweekte hij konijnen. Die liepen zomaar rond en kweekten letterlijk in konijnenpijpen in het zand. Konijnen slachten was het werk van Ma. Die was daar zeer bedreven in! Een slag in de nek en het konijn was er geweest. Dan werd met een vlijmscherp mesje het konijn gestroopt. Dit alles gebeurde op ons kleine koertje van het huis in de Lippenslaan. Het gestroopte konijn zie ik nog hangen aan onze WC deur op de koer!
De konijnen hebben er tot 1954 rondgelopen tot Pa het voorste gedeelte van het huidig gebouw liet bouwen door aannemer Cools. Het plekje achter de garage mocht ik ook gebruiken voor het kweken van duiven, ik had er zelfs een tamme kraai. Zie fotoke van Dany met de kraai. Ook had ik het klaargespeeld om er echte duindistels te kweken.
Duindistels zijn de bloemen die in het officiële schild staan van de gemeente Knokke. Deze duindistel had ik meegebracht.... of beter gestolen in het Zwin. Het was toen al een uiterst zeldzame plant geworden en was toen ook al beschermd. Nu zijn ze totaal verdwenen in Knokke en groeien bij mijn weten nog enkel in de duinen voorbij Cadzand!
Deel III in volgend Nr. 48b.
Dit is in 1958 getrokken in de Dumortierlaan. Het voorste gebouw was al opgetrokken. Achterin werd het aanvankelijk gebruikt om konijnen te kweken, later als opslagplaats voor ons leeggoed. Je ziet ook dat de bodem nog puur duinenzand is!
********************
Het domein ALTENA langs de Albertlaan
Danny Lannoy
Baron Jean-Baptiste-Ernest de Borchgrave kreeg in 1745 van Maximilaan III, keurvorst van Beieren, de titel van graaf van het Heilige Roomse Rijk. Deze titel was overdraagbaar op alle afstammelingen. Zijn zoon Jean-Guillaume-Michel-Pascal was de overgrootvader van de bouwheer van villa ‘Altena’ (stad in Westfalen, gelegen aan de Lenne en hoofdplaats van het gelijknamig Kreis).
In november 1928 werd door graaf Camille L.J. de Borchgrave d’Altena een bouwaanvraag ingediend om een grote villa te bouwen langs de Albertlaan. Bouwmeester Ed. Pelsneer uit Ukkel tekende de plannen van dit statige huis met ruime tuin. De voorgevel had grote rechthoekige raampartijen geaccentueerd met witstenen omlijstingen. De hoeken van het metselwerk werden afgewerkt met een vertande natuursteen. De ingangsdeur kreeg een vooruitspringend portaal met dak en twee pilaren. Het eenvoudig zadeldak had brede schoorstenen. Aan de noordzijde bevond zich de conciërgewoning in een kleiner volume.
Graaf Camille-Louis-Joseph de Borchgrave d’Altena (° Maline 1870) huwde te Philadelphia met Ruth Snyder op 22 September 1904. De graaf was toen in dienst van koning Leopold II; de vader van Ruth was diplomaat. Uit dit huwelijk kwamen vier kinderen voort: Walram-Emmanuel, Serge- Emmanuel, Eli-Camille-Charles en Hugues-Adrien. Op 19 januari 1941 overleed de graaf en zijn weduwe bleef te Knokke wonen tot aan haar dood in 1964. De erfgenamen verkochten het eigendom aan Olivier-Marie Allard en de Belgische Staat kocht op haar beurt het eigendom in 1966 voor 12.100.000 Bfr.
Op 18 en 19 augustus 1964 werd de inboedel van het domein ‘Villa Altena à Knokke’ openbaar verkocht in het veilingshuis ‘Galerie Brugeoise’. De ruime inventaris met meubels, tapijten, porcelein, schilderijen en gravures werd afgedrukt in een boekje, gedeeltelijk geïllustreerd.
Kort na de aankoop werd het ingericht als schoolgebouw tot het in april 1977 als internaat gebruikt werd voor het aanpalend atheneum. Inmiddels is de instelling officieel de ‘Gemeenschapsschool Zwinstede-Sincfal’ en is ‘Altena’ een internaat.
Collection de Borchrave d'Altena
Villa “Altena” Knokke
18 & 19 août 1964
Catalogue de la Collection de Borchrave d'Altena
Meubles et sièges anciens – Tapis d'Orient – Tapisserie de Bruxelles – Porcelaines et Faïences – Argenteries – Tableaux et gravures – Lustres – Cartels – Paravent chinois dont la vente aux enchères publiques aura lieu à la Villa “Altena” à Knokke, 55, avenue Albert les mardi 18 et mercredi 19 août 1964 à 14 h 30 par le ministère de Maître V. Verheecke, Notaire à Knokke.
Organisation:
Salle de Ventes Garnier
Galerie Brugeoise 8, rue Courte d'Argent, Bruges. Tél. 050/301.90
Direction: Jacques Garnier, Tél. 050/383.95
Expert: José Garnier, Tél. 050/324.95
Exposition publique:
Vendredi 14 août de 14 à 22 h.
Samedi 15 et dimanche 16 août de 10 à 13 et de 15 à 19 h.
Lundi 17 août de 9 à 13 h.