Over het parochiaal en religieus leven in de vroegste parochies van Knokke-Heist is zeer weinig gekend in de periode voor de 16de eeuw. Men weet zelfs niet waar de Sint-Katarinakapel van Knokke, die sinds 1253 dienst deed als parochiekerk, precies heeft gestaan. In 1455 wordt voor het eerst gesproken over de Sint-Margarethakerk.

Uit eenzelfde document leren we dat Knokke het in 1455 een tijdje zonder pastoor en koster moest stellen en dat men in de parochie Heys alias Coudekercke Matteus Malehier als pastoor en Jan Beelsone als koster-schoolmeester had. Dit betekent dat in Heist een parochieschool bestond.

In hetzelfde jaar 1455 was Nikolaas Lauwaert pastoor van Ramskapelle. Pastoor Lauwaert was waarschijnlijk een pastor primitivus wat inhoudt dat hij de inkomsten, verbonden aan het ambt van pastoor van Ramskapelle ontving, mar dat hij niet in Ramskapelle verbleef. Hij betaalde dan een vicarius perpetuus die het werk in zijn plaats deed.

Uit enkele toponymische bronnen kan men de processieweg zowel van Heist als van Knokke reconstrueren. Aangezien de Pannendijk ook Processieweg of Sakramentsdijk werd genoemd en dat men langs daar het Sticxkin daer men s woendaechs in de Syncxsche daghen op preeict metter processien bereikte, kwam de processie daar voorbij. Het bedoelde sticxkin lag tevens op het einde van de Processieweg van Knokke.

Dat de processiewegen van de beide parochies een raakpunt hadden, verwijst naar het feit dat Heist moederparochie was van Knokke. De Knokkenaren gingen daarom mee in de processie van Heist en omgekeerd. Aangezien Heist op zijn beurt was voortgekomen uit de parochie Lissewege, gingen de Heistenaars mee met de Onze-Lieve-Vrouweprocessie van Lissewege. Een eerste vermelding hiervan wordt pas op het einde van de 16de eeuw gevonden, maar men mag aannemen dat het toen reeds een oude traditie was.

In 1527 moesten alle pastoors een rapport opstellen over de aard van hun inkomsten. Pastoor Relays van Knokke gaf de verschillende tarieven op voor een huwelijk, een doop, een kerkgang, een mis bij een kinderbegrafenis, om bij daghe of bij nachte the ghane metten sacramente ofte heleghe olye.

Bij het overlijden van een grote boer werd hij betaald om de volgende diensten op te dragen : een vigilie met 9 lezingen, een uitvaartmis met 9 lezingen en ‘commendocie’ en 15 zielemissen. Daarnaast had de pastoor nog enkele ontvangsten van missen die hij opdroeg voor een jaargetijde. Hij ontving ook nog een pacht van een stukje grond in de Papenpolder (deel van de Hoge Polder of Volkaartsgote, dat dichtst bij de kerk lag – omgeving Gemeenteplein-Judestraat).

Pastoor Relays reclameerde dat hij niets terugkreeg van de tienden die werden geïnd voor de Abt van Sint-Bertijns die het patronaatsrecht had van Knokke, en dat niettegenstaande hij elke zon- en feestdag een hoogmis opdroeg en ook de metten en de vespers las. Daarom vroeg hij opslag tzy van thienden of anders. Hij dreigde er ook mee om in andere parochien ghelyck Heys oft Westcapelle dienst te zoucken.

De pastoor van Heist zat er inderdaad beter voor.  De tarieven voor de diensten waren ongeveer dezelfde maar de parochie had veel meer inwoners en ook meer inkomsten uit jaargetijden en fundaties.  De pastoor moest wel alle dagen de mis celebreren op het hoogaltaar.

Ook de pastoor De Corte uit Ramskapelle kloeg in 1527 over zijn inkomsten die volgens hem gedaald zijn omdat het aantal parochianen de laatste 30 à 40 jaar verminderd zijn van 260 tot 130 communicanten... Uit zijn overzicht blijkt dat men in Ramskapelle, naargelang men betaalde, kon kiezen uit drie soorten begrafenissen, maar de pastoor verklaarde daarbij van theluut en es gheen differencie aangezien de kerk maar één klok had. De pastoor breidde ook iets meer uit over zijn prestaties : hoogmis zingen op zon- en feestdagen, gebeden lezen, vespers en metten zingen op de heiligendagen, op het feest van Sint Johannes de Doper, op onser vrouwen dagen, op de feestdagen van de apostelen, op de feestdag van Sint-Laureins, van de H. Vincentius en van Maria Magdalena. Daarenboven had hij veel werk met het bezoeken van de zieken de welcke zeere lastich ende dangereux es, principalicx in reynich en vuul wedere.

Ook de pastoor van Westkapelle begon zijn rapport met te klagen dat hij niets ontving van de tienden die naar de Abt van Sint-Kwintin in Vermandois, gingen. En dat terwijl de pastoors van Lapscheure, Oostkerke en Moerkerke, die ook van dezelfde abdij afhingen, wel inkomsten kregen uit de tienden. Daarna gaf hij een overzicht van de tarieven voor de verschillende diensten. Opmerkelijk is dat de pastoor gratis de kinderen doopte, tenzij het bastaarden waren, dan moest men wel betalen.

De bronnen vertellen weinig of niets over het religieus leven in de parochies. Pas in de late 16de eeuw, toen het protestantisme veld won, krijgen wij enkele gegevens.

Meermaals waarschuwde het bestuur van het Brugse Vrije dat men in de strijd tegen de Watergeuzen niet voor honderd procent kon vertrouwen op de plaatselijke bevolking aangezien sommigen met de protestanten sympathiseerden.

Na de herovering van het Brugse Vrije door Farnese (1584) kon de contrareformatie doordringen in onze streek. De verplichting van de deken om regelmatig alle parochies te bezoeken, leverde ons de dekanale visitatieverslagen op die een schat aan informatie bevatten over het parochiaal leven.

Uit de dekanale verslagen van de 17de en 18de eeuw leren we dat men in Heist een speciale verering had voor Onze-Lieve-Vrouw en voor Sint-Anne. Onze-Lieve-Vrouw werd reeds lang vereerd als beschermheilige van de vissers. Ook droeg de pastoor speciale missen op voor het H. Sacrament, Sint-Antonius (patroon van de kerk), Sint-Jacob, Sint-Elooi, Sint-Hubertus en Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans.

Sint-Antonius-Abt was waarschijnlijk reeds vanaf het ontstaan van de eerste kerk in Koudekerke in de 11de eeuw patroonheilige. In deze periode werd de heilige speciaal aanbeden tegen de pest en tegen gezwellen die ook Sint-Antoniusvuur werden genoemd. Omwille van zijn zwijntje riepen de landbouwers de heilige ook aan tegen allerhande varkenskwalen of dierenziekten in het algemeen. Vanaf het einde van de 16de eeuw werd Sint-Antonius-Abt, samen met Sint-Rochus, Sint-Adriaan, Sint- Christoffel, Sint Sebastiaan en Sint Carolus Borromeus in het Brugse vereerd als pestheilige.

Waarschijnlijk bezat de kerk van Heist oorspronkelijk een relikwie van de patroonheilige. Deze relikwie moet in de loop der eeuwen (tijdens de godsdienstoorlogen ?) verloren zijn gegaan, maar in 1740 kreeg Heist een stuk van de rechterarm van de heilige. Een jaar later konden diegenen die op de feestdag van Sint-Antonius de hoogmis in Heist bijwoonden, een aflaat van 40 dagen verdienen.

Het staat ook vast dat Onze-Lieve-Vrouw een speciale ereplaats had in Heist. De Heistenaren woonden elk jaar de Onze-Lieve-Vrouwe-ommegang bij in Lissewege. Zij hadden zelfs het voorrecht om het miraculeuze beeld te mogen dragen. De Heistse vissers hadden zich lang voor de calvinistische periode verenigd in de Onze-Lieve-Vrouw-gilde (cfr. onderhoud Vierboete of vuurtoren) en in Heist stond ook het Onze-Lieve-Vrouwe-Huizeke, een kapelletje waar de parochianen een gebedje kwamen lezen.  Ook de huidige Visserskapel is gewijd aan O.L.Vrouw (Stella Maris).

Omstreeks 1750 richtte men de Broederschap van de H. Rozenkrans op. Halfweg de 18de eeuw ontstonden in bijna de helft van de West-Vlaamse parochies broederschappen van de H. Rozenkrans onder stimulans van de dominicanen die dan ook maandelijks kwamen preken over de rozenkransverering. Waarschijnlijk hield men bij deze gelegenheden een kleine processie rond het kerkhof waarbij men het H. Sacrament en het beeld van Onze-Lieve-Vrouw meedroeg.

In Westkapelle vereerde men het H. Kruis, Sint-Antonius-Abt, Sint-Elooi (1 december), Sint-Niklaas (patroon van de kerk), Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Rochus. De devotie tot Sint-Niklaas vermeerderde toen de bisschop in 1640 bepaalde dat iedereen die de relieken van Sint-Niklaas op 6 december kwamen vereren een aflaat van 40 dagen kon verdienen. Bij die gelegenheden baden de gelovigen vooral voor de uitroeiing van de ketterij, voor de eendracht onder de christenvorsten en voor de verheffing van ‘Onze Moeder de Heilige Kerk’. Het Kerkbestuur liet aflaatbrieven drukken. Volgens een getuigenis kwamen zoveel gelovigen naar Westkapelle dat de kerk te klein was en vier biechtvaders te weinig waren om iedereen de biecht af te nemen.

Een jaar later werd de confrerie van het H. Scapulier opgericht. De aanbidding van Onze-Lieve-Vrouw van Napels of van het Scapulier werd vooral gepredikt door de karmelieten. In het bisdom Brugge alleen al telde men 19 broederschappen van het H. Scapulier. In de tweede helft van de 18de eeuw bestond ook nog de Broederschap van het H. Sacrament in Westkapelle.

De relikwieën van Sint-Vincentius, de patroonheilige van Ramskapelle, werden uitgesteld op zijn feestdag. De gelovigen konden dan aflaten verdienen. In 1636 verkreeg de kerk van Ramskapelle van de Bisschop van Hertogenbos, de zegening van de broden onder de aanroeping van Sint-Hubrecht, bisschop en belijders, zoals de bewoners van de Ardennen plegen te doen. Sint-Hubertus is de patroonheilige en beschermheilige tegen de hondsdolheid, ook uitgebreid tot krankzinnigheid en tot dierenziekten. In het begin van de 17de eeuw stimuleerde het bisdom de verering van Sint-Hubertus. In de Sint-Salvatorskerk te Brugge bewaarde men een relikwie van de heilige.

Ook in Heist vereerde men Sint-Hubertus. Wanneer iemand door een dier was gebeten dan moest de beet verbrand worden met de opgewarmde sleutel van de H. Hubertus. Daarna bleven de dieren negen dagen opgesloten en zij kregen slechts een stukje gewijd Hubertusbrood per dag. Gedurende die periode bad men dagelijks vijf Onze Vaders en 5 Wees Gegroetjes.

In Ramskapelle bestond ca 1700 de zeer verspreide Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van de Zeven Weeën. Onder de 22 broederschappen die in 1716 in de dekenij Damme bestonden, waren 15 confrerieën toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw. In dezelfde periode kende men ook in Knokke een broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Smarten. Verder is weinig gekend over bijzondere vereringen in Knokke, tenzij dat men jaarlijks een ommegang hield op de feestdag van Sint-Margareta, de patroonheilige.

De volkse devotie kwam ook tot uiting in de vele processies die overal uitgingen. In de 17de en 18de hield men meestal een processie op het kerkwijdingsfeest, op de feestdag van de patroonheilige (kermis), op Sacramentsdag (of enkele dagen later). Daarnaast hielden de broederschappen nog dikwijls een maandelijkse korte processie rond het kerkhof.

Het was ook de gewoonte dat gelovigen de processie in de moederparochie bijwoonden en omgekeerd kwamen de gelovigen van de moederparochies naar de processie in de dochterparochie. Reeds werd gezegd dat de Heistenaren elk jaar naar de Onze-Lieve-Vrouw-Ommegang in Lissewege gingen. In Heist zelf ging de processie uit ter gelegenheid van de H. Sacramentsdag, op de feestdag van de H. Drievuldigheid en op de dag van de kerkwijding (zondag na Onze-Lieve-Heer-Hemelvaart). De grote feestdag voor Heist was telkens de woensdag na Sinksen. De Lissewegenaren en Knokkenaren, en vanaf 1660 de Ramskapellenaren, kwamen deze processie bijwonen. Ook werd reeds gezegd dat de processiewegen van Knokke en Heist elkaar raakten.

De processie van Knokke ging traditioneel uit op de zondag volgend op het feest van de H. Margareta (20 juli). Deze datum was ook de dag van de kerkwijding (en nu nog steeds de kermisperiode).

De belangrijkste feestdag in Westkapelle was duidelijk het feest van Sint-Niklaas (6 december). De kerkrekeningen vermelden dan ook regelmatig de post ordinaire theeren ghedaen op ste Niclaisdagh, den patron, byden heere pastor, kerckmeesters, sanghers en andere dienaers van de kercke. Na de mis deelde men krakelingen uit en de kerk was mooi versierd.

Na het instellen van de Broederschap van het H. Scapulier ging jaarlijks een tweede processie uit. Het kerkbestuur betaalde dan de vaendraghers tot 15 persoonen die de vaenen ende mirakels van H. Schapulier hebben omghedraghen in de solemnele processie.

De 15 vaandeldragers behoorden waarschijnlijk tot een broederschap van de H. Rozenkrans, aangezien die broederschappen meestal 15 vaantjes bezaten waarop de 15 mysteriën van de rozenkrans stonden afgebeeld.

De vele processies en ‘kerkmissen’ werden gevolgd door kermissen. Bekenden uit de omliggende parochies kwamen samen en men vierde feest. Dat dit dikwijls aanleiding gaf tot onregelmatigheden, blijkt uit de vele optredens van de overheid. Aan deze vele feesten werd een einde gemaakt door Jozef II die bepaalde dat per parochie maar twee processies mochten uitgaan. Eén van de twee moest plaatsvinden op Sacramentsdag, de tweede mocht vrij bepaald worden door de bisschop.

In zijn visitatieverslagen had de deken ook steeds aandacht voor de gelovigheid van de parochianen. De deken Jennyns bezocht in 1640 de parochie Westkapelle. Hij stelde vast dat de parochianen regelmatig de diensten bijwoonden en dat zij ook hun paasplicht vervulden. De schrik voor het protestantisme was nog levendig, want opgelucht kon hij noteren dat twee personen die zich niet met de voorschriften van de kerk konden verzoenen, naar Nederland waren uitgeweken. Ook was de gewoonte verdwenen dat de Westkapellenaren op de feestdagen naar de markt in Sluis trokken. Dit was af te raden omdat Sluis protestants was.

Alhoewel het catechismusonderricht niet zo goed was, was deken Jennyns toch tevreden over de parochie Ramskapelle toen hij schreef : Ze leven nagenoeg allen eensgezind ; er zijn geen koppighaards.

In Heist noteerde hij : Hier zijn 150 kommunikanten. De pastoor zegt dat zij allen hun paasplicht hebben voldaan. Hij verklaart dat alle functionarissen hun plicht vervullen. Er zijn geen openbare zondaars, niemand wordt verdacht van ketterij ;  ook andere boosdoeners zijn er niet. Enkelen zijn traag op zon- en feestdagen. Ze worden verwittigd dat, indien ze zich niet beteren, ze aan de Curie zouden overgeleverd worden. Anderen hebben een harde kop, morren graag en wille het voor het zeggen hebben. Dit laatste is echter wat verminderd. Twee vrouwen worden als tovenaressen beschouwd. Dit moet onderzocht worden.

In Knokke stelde hij vast dat niet alle communicanten hun paasplicht vervulden. De pastoor zou de nalatigen vermanen.

Over de gelovigheid en kerksheid tijdens de Franse Periode (1794-1815) en onder het Verenigd Koninkrijk (1815-1830) is weinig gekend. Wel weten we dat de religieuze diensten werden verdergezet in de ‘Beloken tijd’, toen de pastoors moesten onderduiken voor de Franse bezetter.

De erediensten die door de Fransen werden ingesteld kenden weinig succes. Toch mogen wij aannemen dat het kerkelijk leven door de vele moeilijkheden van de voorbije periode en door de politieke tegenwerking voor een stuk werd verwaarloosd.

Door de nieuwe vrijheden van de nieuwe Belgische grondwet en door een actief beleid van de kerkelijke overheid werd het kerkelijk leven in de 19de eeuw opnieuw gestimuleerd. Processies gingen opnieuw uit, men bouwde vele kapelletjes, de kerken werden hersteld of uitgebreid, de heiligenverering groeide...

In Heist kende men nog steeds de verering van Sint-Antonius-Abt. In 1740 was de parochie opnieuw in het bezit gekomen van een relikwie van hun patroonheilige. Deze relikwie bestond uit het laatste lid van een vinger van de heilige. Aan de kerk van Heist werd een ‘schettekot’ geplaatst waarin de gelovigen giften konden plaatsen. Aangezien Sint-Antonius o.a. aanbeden werd tegen varkensziekten werden in het kot regelmatig biggetjes geplaatst. Deze biggetjes werden dan verkocht en de opbrengst diende om missen op te dragen. In 1854 werd de Broederschap van de H. Antonius Eremiet opgericht en op het einde van de 19de eeuw de maatschappij ‘Sint-Antonius Vrienden’, met als doel de varkenskwekers te verzekeren voor het eventuele verlies of ziekte van hun dieren.

In 1853 kreeg de parochies Heist nog een tweede devotie bij. Bisschop Caïmo schonk een aflaat voor de verering van het Kristusbeeld. De processies werden druk bijgewoond en waren aanleiding voor grote dorpskermissen. Vooral de processie van het H. Sacrament en de processie van Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart of Half Oogst hadden succes.

In Westkapelle bestond de Sint-Jozefgilde en in Knokke werd in 1877 de Confrerie van de H. Franciscus-Xaverius ingesteld. Bij de gelegenheid kwamen de inwoners van de omliggende parochies naar Knokke. Omgekeerd gingen de Knokkenaren op bedevaart naar Dudzele en Ramskapelle. In Knokke kende men ook nog een Broederschap van het H. Hart van Jezus, van Onze-Lieve-Vrouw en van Sint-Margareta.

De Heistse vissersgemeenschap had reeds eeuwen een bijzondere verering voor Onze-Lieve-Vrouw. In 1854 werd in Heist een eerste visserskapelletje ter ere van Onze-Lieve-Vrouw  ter Zee gebouwd, midden in de duinen, langs een ‘visserswegel’.

Toen dit kapelletje in 1868 moest verdwijnen voor de nieuwe spoorweg Brugge-Heist, werden plannen gemaakt voor een nieuwe kapel. In 1892 kon men deze Visserskapel, in neogotische stijl, inwijden.

In 1853 werd op de grens tussen Knokke en Heist een Onze-Lieve-Vrouwkapel gebouwd op de plaats waar een zekere Philippe Vandenberghe, die van Heist terugkwam, overleed. Het kapelletje werd in 1925, bij toenmalige openbare werken, een twintigtal meter verplaatst en het is nog steeds bekend onder de naam van kapelletje van de watertoren.

In 1893 verrees in Knokke het kapelletje van Onze-Lieve-Vrouw van de Graaf Jansdijk (bij de Kapellehoeve ; op grens van Vageviers- en Butspolder). In 1908 werd vanuit De Sint-Margaretakerk voor het eerst een bedevaart gehouden naar dit kapelletje. Deze bedevaart werd de start van een nieuwe traditie en nog elk jaar wordt op de eerste zondag van mei een bedevaart naar dit kapelletje georganiseerd.

Door het steeds groeiend verkeer, een zekere verstarring en een dalend kerkbezoek en de afschaffing van vele kerkelijke tradities door het Tweede Vaticaans Concilie, verdwenen de processie in de jaren zestig. Maar een zekere nostalgie van een aantal gelovigen deed nieuwe tradities ontstaan. In 1977 startte men in de Sint-Margaretaparochie met een plechtige dierenzegening, de zondag volgend op de Internationale Dierendag (begin oktober). Na een eucharistieviering trekken de dieren, samen met hun baasjes, naar het Verweeplein waar de eigenlijke dierenwijding plaatsvindt.

Ook in Heist werd een vernieuwde processie ingericht. De oorspronkelijke processie van Onze-Lieve-Vrouw der Zee was in 1949 reeds in een nieuw kleedje gestoken maar deze processie ging niet meer uit vanaf 1965. Enkele actieve Heistenaren stelden een nieuwe processie samen die vanaf 15 augustus 1990 elk jaar door de straten Heist trekt ter ere van Onze-Lieve-Vrouw ter Zee.

Die processie werd gekoppeld aan de bestaande traditie van de "Zeewijding".

Overzicht parochies

Heist

 

Knokke

 

Ramskapelle

 

Westkapelle

Leopoldus-Victor Vanderougstraete - Onderpastoor - 1863 - Geboren te Tielt op 5 augustus 1833 en overleden te Oudenburg op 9 januari 1882

Ferdinand-Victor Kindt - Onderpastoor - 19 oktober 1898 - Geboren te Kortrijk op 18 augustus 1870 en overleden op 5 december 1957

 

| inhoudstafel |