22/03/1845, Brief over de toestand aan de Passluis, met kaart (Zeeuws archief, Rijkswaterstaat, 298)

Breskens, den 22 Maart 1845

Bij marginaal appointement van den 27 Februarij jl n° 237 geliefde U Ed Gestr in mijne kunden te stellen ten fine van berigt consideratie en advies de hiernevens teruggaande stukken en inera ik door U Ed Gestr bij missive dd 27 Februarij jl n° 243 aangeschreven, in loco de daarin vermelde daadzaken te onderzoeken.

Uit het bestek van het gegraven kanaal tusschen Brugge en Sluijs en de daarbij behoorende kaart blijkt, dat al het daartoe benoodigde terrein door het Gouvernement is onteigend en betaald geworden zie II afdeeling Art A; in Art 6 wordt bepaald “dat het kanaal van het paswater door een dam moet worden gescheiden, in de welke een houten duiker geplaatst is, en van daar ter linkerzijde tot aan de zeedijk bij de Passluis een weg aangelegd om de communicatie met de stad Sluijs te openen, moeten de indien nog over de watergang eenen van hout getimmerden heul, *genoegzame capaciteit voor de afwatering worden aangelegd”

In Art 8 worden de hardsteenen scheipalen omschreven, die van 500 tot 500 el afstand zijn gesteld – de laatste a linea van Art 9 bepaald dat de laatste 400 ellen lengte van het kanaal zullen worden daargesteld volgens het Profil n° 135. In art 9 “de dam, die het kanaal van het paswater scheidt, zal 51 el lengte en 10 el breedte op de kruin hebben, en zal met de dijken van het kanaal waterpas moeten zijn; deszelfs binnenbeloop zal met driemaal de hoogte in den bazis tot op de wanden en bodems van het kanaal neer gaan en naar de zijde van het paswater zal het beloop wee maal de hoogte in den basis moeten benutten; de houten duiker moet 1 el langer getimmerd worden, als de breedte des dams in den aanleg, en met een schof aan de zijde van het kanaal voorzien zijn.

De weg van de communicatie van den dam tot aan de stad Sluijs te openen, zal van 500 el lengte en 8 el breedte op de kruin zijn; dezelve zal van den dam af te rekenen over 100 el lengte 3 el afdalen, en van daar over 300 el lengte horizontaal doorgaan; van dit laatste punt zal dan nog over 100 el lengte 2,82 el klimmen en aan den zeedijk bij de Passluis sluiten, de beloopen ten anderzijde zullen van 2 ellen in de basis voor 1 el in de hoogte gemaakt worden en overal op het terrein eindigen.”

Bij een locale inspectie is mij gebleken

  1. dat al de werken in de jare 1816, 1817, 1818 en 1819 volgens het daar van gestelde bestek en de conditie en zijn uitgevoerd en voltooid geworden; zijnde evenwel het bestraten van den dijk op den regteroever van het kanaal achterwege gebleven.
    Bij de scheiding van het Hollandsche en Belgische grondgebied is het gedeelte, liggende in Westvlaanderen aan de Provincien overgegeven en wordt hetzelve beheerd door de Ingenieurs van den Waterstaat in dat gewest.

    Niets ware dus natuurlijker en eenvoudiger geweest, als dat het gedeelte kanaal liggende in de Provincie Zeeland, aan dezelve ware overgegaan en het toezigt, beheer en administratie onder de provinciale waterstaatswerken ware gerangschikt; dit heeft echter geen plaats gehad, maar het zelver heeft zoolang onbeheerd gelegen, tot dat eindelijk het Domein en de Heeren van de indirecte belastingen en accijnsen zich hetzelve aangetrokken hebben; die innen tegenwoordig de jaarlijksche revenuën, bestaande in f 140 voor de ganse * f 12 voor de vissching, benevens het geld van de vergunning van
    Houben zijnde f 24 ’s jaars, die op de kanaaldijk bij H gebouwd heeft, en 6,00 * roeden heeft aangevraagd zoodat nu de kool op den dijk groeit, en de taluds naar *elgevallen worden ondermijnd; komt er echter schade, zoo als bij A plaats vindt, alwaar de in het Bestek bepaalde 10 el kruin tot op hoogstens drie el in het kanaal is weggevallen, en met stormweder inderdaad gheeel dreigt weg te slaan, dan wordt de administratie van den Waterstaat ingeroepen, alsof die verpligt is, maatregelen te beramen en schade te herstellen aan onbeheerde werken.
  2. de weg naar Sluijs 500 el lang en 5 el breed is door het Gouvernement gemaakt; een ondernemer der Barges (Opsoomer) heeft er kantsteenen en zand in gebragt; de militaire genie heeft op drie plaatsen op hare ruwe manier coupures in den weg gemaakt, en zoo als gewoonlijk, het herstellen der zelve aan een ander overgelaten; de houten duiker B is half vernield, half digt gesmeten met vuiligheid, de duiker C ook deerlijk door de genie mishandeld, terwijl zij digt bij den Zeedijk ook nog haar best gedaan hebbende nog voor menschen en voertuigen onbruikbaar te maken.
  3. de dijk aan de regterzijde van het kanaal is tot rijweg aangelegd, en is breed gemiddeld 12 ellen, het komt mij dus voor de pachter van het grasgewas Jacobus Francies van de Velde, voerman te Sluijs gegronde reden heeft om zich te beklagen elkeen thans naar willekeur regts en links zijn gras vernield, en allerlei vreemd vee en voertuigen over het door hem gepachte heen drijft.
  4. de vergunning aan Houben verleend door den Minister van Financiën om een leelijk huis, schuur, mestvaal, enz. boven op den waarlijk schoonen dijk te plaatsen komt mij allezins ongepast voor, temeer daar hij nu ook vergunning voor een onbepaalde tijd schijnt te hebben om tot 600 stellen toe, van de kruin de d*ring en den binnenberm tot moestuin en aardappelland in te rigten.
  5. de aanlegplaats bij K van de barges is allermiserabelst, en de weg voor voertuigen ongenaakbaar door de groote gaten bij A; bij regenachtig weder is ook verder de weg naar Sluijs voor de voetgangers niet dan door slijk en modder badende, te gebruiken
  6. de binnenberm DF ter breedte van 4,50 el, en lengte van ongeveer 470 el is door de aangrenzende eigenaren ingenomen, uitgezonderd een klein stuk bij D; eveneens aan de linkerzijde van het kanaal de strook FG gemiddelde breed 3,80, zijnde alzoo regts ongeveer 21,15 Vierkante el, en links 1900 Vierkante el grond ingenomen, die door het Gouvernement vroeger in 1816 1819 onteigend en betaald zijn geworden.

Ik heb derhalve de Eer U Ed Gestr in consideratie te geven om het onbeheerde gedeelte kanaal met deszelfs revenuen en lasten te doen brengen onder de Provinciale Waterstaatswerken, en even als in andere landen, de kanalen, dijken en wegen onder de Administratie van den Waterstaat te plaatsen. Telken jaren kunnen alsdan de noodige reparatien op de Provinciale Begroting gebragt worden onder welke alsnu zouden behooren:

  1. het digten van de gaten A in den dam die het kanaal afscheidt van het Paswater
  2. het herstellen van den haaten heul bij B en C
  3. het digten der in den rijweg gemaakte coupures
  4. het afbreken van de schuur, weren van mestvalen en andere vuilnis van den dijk bij H
  5. het maken eener behoorlijke aanlegplaats voor de barges
  6. het bestraten van den weg van de aanlegplaats tot Sluijs met klinkers, waartoe het zand en de kantsteenen grootendeels voorhanden zijn
  7. het limiteren van de door de aangrenzende eigenaren ingenomen gronden (desnoods met eene grebbe of haag) ik geloof niet dat de Heer Agent of ontvanger van het Domein naar aanleiding van Art 678 van het Burgerlijk wetboek zoude dienen geauthoriseerd te worden, die limitatie op magtiging van den Arrondissements Directeur enz enz zal behoeven te doen; indien het Gouvernement op zijn eigen grond eene scheiding wil plaatsen zullen de eigenaren, die de grond stilletjes ingepakt hebben, wel zoo domme niet zijn daartegen te protesteren; zoude dit U ed Gestr gevoelen ook niet zijn?

Het komt mij voor, de binnenberm breed 4,50 en de plaete weg regts van het kanaal, welke 12 el breed is genoegelijk ter vermeerdering der inkomsten met onderscheidene rijen opgaande boomen zoude kunnen beplant worden indien er voor de ijweg en het jaagpad 5 à 6 el breedte werd gehouden, terwijl de dijk ter linkerzijde in het belang van de Provincie en van den pachter met palen kan afgemaakt en de passage over denzelven met vee en voertuigen worden belet. Het gedeelte klinkerweg van de aanlegplaats naar Sluijs lang ongeveer 550 ellen zoude onder de geprojecteerde straatwegen in het 4de en 5e district der Provincie kunnen opgenomen, en voor de interest van het te besteden kapitaal eene geringe tol van de voertuigen geheven worden, welke van dien weg gebruik maken. Des zomers en ook meestentijds des winters geschiedt de passage over den dijk ter regterzijde, aangezien de afstand naar Brugge langs het kanaal ruim een uur minder is dan langs de straatweg over Aardenburg, Maldeghem en Sijsseele.

Mogt U Ed Gestr verlangen er eene behoorlijke situatie kaart van het gedeelte kanaal liggende in de Provincie Zeeland en van den door het Voormalig Gouvernement gemaakte dam, en rijweg naar Sluijs werd opgemaakt, zoo zal ik dienaangaande U Ed Gest verdere instructien afwachten ten einde daarvan zoo spoedig mogelijk werk te maken.

De Ingenieur van den Waterstaat in het 4de District van de Provincie Zeeland
P.J. de Quartel

22/03/1845
Zeeuws archief, Rijkswaterstaat, 298
1845