Vele kleuter- en basisscholen
Zeeuws-Vlaanderen heeft een dicht onderwijsnet. Tot het primair onderwijs behoren tientallen kleuter- en basisscholen, verdeeld over alle grotere plaatsen. Om begrijpelijke redenen staan de meeste in Terneuzen. De scholen hebben een openbare of bijzondere (katholieke of protestants-christelijke) grondslag. In de dorpen zijn zowel de scholen als de klassen klein. In de kleinste komen meestal combinatieklassen voor. Er zijn verscheidene samenwerkingsverbanden. De openbare basisscholen in West-Zeeuws-Vlaanderen werken sinds 2007 samen in de Escaldascholen. Het bijzonder basisonderwijs in de gemeente Sluis is verenigd in SCOBA, Stichting Confessioneel Onderwijs West Zeeuws-Vlaanderen.


Voortgezet en speciaal onderwijs
Voorgezet onderwijs (vmbo, havo en vwo) wordt gegeven in het Zwincollege te Oostburg. Tot dit type onderwijs behoort ook Praktijkscholen De Sprong in Terneuzen en de Praktijkschool te Hulst. Het Regionaal Onderwijs Centrum Westerschelde in Terneuzen heeft een filiaal te Oostburg en bundelt een veelheid aan beroepsopleidingen aan jongeren. Ook biedt het cursussen aan voor volwassenen, bedrijven en andere instellingen.

Speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor Zeer Moeilijke Kinderen wordt (ook voor West-Vlamingen) gegeven in De Regenboog en De Wingerd te Terneuzen.


Brede school
De brede school is een betrekkelijk recente onderwijsvorm. Een brede school bestaat uit een netwerk van verschillende disciplines met naast onderwijs onder andere welzijn en zorg voor de jeugd en hun ouders. In een brede school werken instellingen en organisaties inhoudelijk en organisatorisch samen om de kinderen de kans te geven zich zo goed mogelijk te ontwikkelen. Dat gebeurt door een combinatie van activiteiten van onderwijs, peuterspeelzaal en jeugdwerk. Eén zo’n brede school is er momenteel in Breskens. Voor andere plaatsen zijn plannen in de maak.


Vele andere onderwijssoorten
Naast de bovengenoemde komen vele andere typen onderwijs voor. Zij zijn verspreid over geheel Zeeuws-Vlaanderen (met opnieuw een nadruk op de grotere steden) en variëren van volwasseneducatie tot particuliere beroepsopleidingen en autorijscholen.

 

Zeeuws-Vlamingen buiten Zeeuws-Vlaanderen
Een fors aantal Zeeuws-Vlamingen heeft hun geboortestreek tijdelijk of definitief verlaten voor studie of werk. Sommige hebben nationale en zelf internationale bekendheid gekregen. Enkele van de bekendste huidige Zeeuws-Vlamingen zijn:
° Lodewijk van de Berg werd geboren in Sluiskil (1932). Hij studeerde aan de Technische Universiteit van Delft en de universiteit van Delaware en specialiseerde zich in het kweken van kristallen waarmee gammastralen ode worden gedetecteerd. Amerikaans staatsburger geworden, werd hij opgeleid tot astronaut en deed in 1985 kristalproeven in spaceshuttle Challenger.

° Jacques Hamelink (1939) is een zeer productief dichter en schrijver, afkomstig uit Driewegen bij Terneuzen. Hij debuteerde in 1964 met de poëziebundel De eeuwige dag. In 1988 ontving hij de Constantijn Huygensprijs voor zijn geel oeuvre.

° Willem van Haneghem werd geboren in Breskens (1944) en maakte als baby het bombardement van 11 september 1944 mee. In 1946 verhuisde hij met zijn moeder naar Utrecht. De Kromme groeide vanaf 1968 uit tot een van de succesvolste voetballers van Nederland. In 1983 begon hij aan een loopbaan als trainer-coach.

° Sandra Elisabeth Saakasjvili-Roelofs, geboren te Terneuzen (1968), ontmoette haar echtgenote Michael Saakasjvili in 1993 tijdens een gezamenlijke opleiding. In 199 ging het echtpaar in Georgië wonen. In 2004
werd Saakasjvili president van Georgië en zijn echtgenote “first lady”.

° Hans Wijers is afkomstig uit Oostburg en studeerde economie. In 1994 werd hij minister van Economische Zaken. Na het kabinet Paars I vervolgde hij zijn loopbaan in het bedrijfsleven. In 2003 werd hij voorzitter van
de raad van bestuur van de chemiemultinational AkzoNobel.

° Herman Wijffels werd geboren in IJzendijke (1942) en studeerde eveneens economie. Hij werd voorzitter van de hoofddirectie van de Rabobank (1986 tot 1999), vervolgens voorzitter van de Sociaal Economische
Raad (tot 2006) en Nederlands bewindvoerder bij de Wereldbank (tot 2008).

 

Toeristische vraag en aanbod
De recreatie heeft na de oorlog om verscheidene redenen een hoge vlucht genomen. Enerzijds was en is er de vraag als gevolg van verstedelijking, toegenomen welvaart, grotere mobiliteit en meer vrije tijd. Anderzijds is er de aantrekkelijkheid van de streek voor diverse soorten recreanten, zowel verblijfstoeristen als dagjesmensen. Daartoe worden niet alleen Nederlanders gerekend, maar vooral ook Belgen en Duitsers. Wie houdt van winkelen vindt zijn weg naar verscheidene koopstadjes. Zonaanbidders kiezen voor de zee, het strand en de duinen aan de kust. Vrijetijd- en sportfietsers vindt men in het groene, rustige en aantrekkelijke binnenland. Natuurliefhebbers nemen deel aan excursies door de natuurgebieden. Toeristen die van erfgoed houden bezoeken de plaatsjes met monumenten, vestingwerken en musea.

Na de oorlog is het aantal verblijfsmogelijkheden, zoals campings, pensions en hotels, explosief gestegen. Daarnaast wordt veel georganiseerd: de evenementen, braderieën, rommelmarkten, concerten, avondmarkten, tentoonstellingen zijn bijkans niet meer te tellen. Deze gehele West-Zeeuws-Vlaamse toeristisch-recreatieve infrastructuur is het product van vele instellingen, vooral de overheid, de toeristische ondernemers, de brancheorganisaties en de VVV.


Massatoerisme
De groei van het massatoerisme zorgde voor veel arbeidsplaatsen, zowel in directe als indirecte zin. In directe zin voor de betreffende bedrijfstak zelf, maar ook winkels, toeleveranciers en de nijverheid wisten te profiteren van toeristische bestedingen.

Het massatoerisme heeft echter ook een keerzijde: het is in grote mate seizoensgebonden en weersafhankelijk en concentreert zich in hoge mate op slechts een beperkt aantal plaatsen. Vooral de kusteconomie heeft bijna het karakter gekregen van monocultures. Een gevaar schuilt ook in de neiging tot uniformiteit van aanbod en dus mediocriteit. En dat terwijl de huidige trend er juist een is van beleving en authenticiteit.


Wagens en wegen
Zoals gezegd was een belangrijke factor in de ontwikkeling van het toerisme de na de oorlog toegenomen mobiliteit. Aanvankelijk kwam dat vooral door de stijging van het aantal gemotoriseerde rijwielen, later ook door de groei van het wagenpark voor zowel zakelijk als privé-gebruik. Vanaf de jaren zestig kwam de auto door massaproductie, een sterke daling van de consumentenprijzen en de stijging van de koopkracht binnen ieders bereik.

Toenemend verkeersgebruik leidde tot meer ongelukken. In reactie daarop werd het wegennet geregeld verbeterd en uitgebreid. De veiligheid werd verbeterd door volledig ingerichte wegen met bebording, verlichting, wegmarkeringen, bermen, fietspad en aan- en afvoerwegen. Ook door strengere controle, een betere verkeersopleiding en een meer gedisciplineerd verkeersgedrag daalde het aantal verkeersslachtoffers. Hiermee niet tevreden startte de rijksoverheid begin jaren negentig met het project Duurzaam Veilig Verkeer. Het West-Zeeuws-Vlaanderen fungeerde als een van de landelijke pilotgebieden. De eerste fase werd afgesloten in 2001.


Tram en bus
Het uitgebreide tram- en spoornet is na de oorlog snel verdwenen. De Zeeuws Vlaamsche Tramweg Maatschappij (ZVM) in het midden en oosten van Zeeuws-Vlaanderen werd al vanaf 1946 opgeheven. Twee jaar later volgde Stoomtrammaatschappij Breskens-Maldegem (SBM). In 1950 waren bijna alle Zeeuws-Vlaamse tramlijnen opgeruimd. Hun plaats werd ingenomen door lijnbussen. Vanaf 1950 opereerden de beide maatschappijen nog apart tot in 1975 de SBM opging in de ZVTM. Drie jaar later fuseerde de ZVTM met de NV Streekvervoer Zuid-West-Nederland (ZWN), dat in 1999 op zijn beurt opging in de vervoersbedrijf Connexxion. De dichtheid aan buslijnen nu is weliswaar groter dan de tramlijnen toen, maar heeft geen gelijke tred gehouden met de behoefte. Sinds 2005 verzorgt Transportbedrijf Veolia daarom diensten op kortere lijnen met kleinere buurtbussen. Deze bereikte ook een deel van het buitengebied en de kleinste kernen.


Westerscheldetunnel
Lang is gediscussieerd over nut en noodzaak van een vaste wegverbinding tussen Zeeuws-Vlaanderen en Midden-Zeeland. Ook over de vorm (brug, afgezonken tunnel, tunnel-brug), de plaats, de kosten en de effecten op economie, ecologie, scheepvaartsverkeer en veiligheid hebben lange tijd meningsverschillen bestaan. Uiteindelijk werd in 1996 door het rijk en de provincie Zeeland besloten tot een geboorde tunnel tussen Terneuzen en Ellewoutsdijk. In 1997 werd begonnen met het graven en boren en in maart 2003 werd de tunnel officieel geopend. Bij de realisatie van de tunnel werd gebruik gemaakt van twee Duitse tunnelboormachines en een techniek die deels nieuw was. Voor het eerst werd namelijk een tunnel geboord door zand en klei. De lengte van de tunnel is 6, 6 km. Het diepste punt ligt 60 m onder de zeespiegel.


Veer
Na de oorlog onderhield de Provinciale StoomDiensten (PSD) drie verbindingen over de Westerschelde: Breskens-Vlissingen, Perkpolder-Kruiningen en Terneuzen-Hoedekenskerke. De laatste lijn werd in 1972 opgeheven. Vanaf 1958 werd gevaren met houten enkeldeksboten, de Prinses Beatrix, Prinses Irene en Prinses Margriet en vanaf 1968-1970 met de dubbeldeksschepen de Prinses Christina en Prins Willem-Alexander. Deze voeren eerst op de lijn Kruiningen-Perkpolder en vanaf 1985 ook tussen Vlissingen en Breskens. Latere dubbeldeksboten waren de Prinses Juliana (1986), de Koningin Beatrix (1993) en de Prins Johan Friso (1997).
Na de opening van de Westerscheldetunnel in 2003 werd de PSD opgeheven. De lijn Perkpolder-Kruiningen werd definitief opgeheven. De lijn Breksens-Vlissingen blijft bestaan als fietsvoetveer. Dit leidde tot nogal wat commentaar, dat zich het best laat typeren als een mengeling van kritiek en nostalgie. De verbinding Breskens-Vlissingen wordt gevaren door de Prins Willem Alexander en de Prinses Maxima en wordt geëxploiteerd door Veolia Transport Fast Ferries. Het aantal vaarten is in vergelijking met de PSD-periode beduidend verminderd, de prijs beduidend verhoogd. Ook dat leidde en leidt tot nogal wat negatieve reacties.

 

De KNRM-reddingsstations te Breskens en Cadzand
De Westerschelde en het gebied voor de West-Zeeuws-Vlaamse kust vormen een van de drukst bevaren routes voor scheepsverkeer, zowel voor de pleziervaart als het goederen- en passagiersvervoer. Ondanks de enorme technische verbetering in de afgelopen decennia op het gebied van vaarveiligheid komt het regelmatig voor dat zich moeilijkheden voordoen. De Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij (KNRM) is opgericht met het doel om hulp te bieden aan in nood verkerende schepen. Voor de kust heeft het de beschikking over twee stations, Breskens en Cadzand. De KNRM is een vrijwilligersinstelling, die organisatorisch, financieel en qua kennis, diensten en hulpmiddelen geheel onafhankelijk opereert. Haar rol is bijzonder belangrijk bij de veiligheid van het waterverkeer. Zij streeft wat mensen, kennis, opleiding, materieel en techniek betreft, naar de best mogelijke dienstverlening. Alleen zo kunnen hulpverleningen en reddingen succesvol uitgevoerd worden.

Station Breskens 1: ramp en radiozendschip
Het station te Breskens dateert van 1940. Het reddingsstation te Vlissingen was in de oorlog regelmatig doelwit van militaire acties. Daarom werd besloten de reddingsboot, de Maria Carolina Blankenheym, over te plaatsen naar ‘de overkant’. De boot met vier bemanningsleden werd geregeld ingezet, bijvoorbeeld om in zee gestorte vliegeniers te redden.

Na de oorlog werd besloten de tijdelijke aanwezigheid te Breskens om te zetten in een permanente. De oude boot werd overgedragen aan het station te Veere en het nieuwe reddingsstation kreeg van het station Hoek van Holland de boot President J.V. Wierdsma. Daarmee hebben de Bressiaanders tal van hulpacties en reddingen verricht. Tijdens de Ramp van 1953 redde het bijvoorbeeld acht bewoners van een boerderij. In december 1962 wist het tijdens zwaar stormweer bemanningsleden van het gestrande radiozendschip Uilenspiegel af te halen. En tijdens een andere storm, in februari 1965, slaagde KNRM-Breskens erin 22 zeelui van de doormidden gebroken tanker Spyros Amenakis in veiligheid te brengen.

Station Breskens 2: Herald of Free Enterprise
In februari 1967 kreeg het station een nieuwe, all-weatherboot, de Javazee. Deze kon onder alle weersomstandigheden gebruikt worden voor reddingen ver op zee. Voor hulp op de Westerschelde verkreeg het station daarnaast in 1973 de reddingsvlet Prinses Marijke (een vlet is klein vaartuig). Deze heeft tot 1980 gefunctioneerd.

De spectaculairste inzet van de Javazee vond plaats in maart 1987 bij de ramp van de Herald of Free Enterprise bij Oostende. Daar aangekomen assisteerden de Bressiaanders onder andere bij het redden van passagiers van de gekapseisde veerboot en het overzetten van brancards. Zij werden later hiervoor onderscheiden met een zilveren legpenning van de KNRM.

In 1990 maakte de Javazee plaats voor de snellere Prinses Margriet, die twee jaar later zijn dienst bewees bij het redden van de gekantelde viskotter BR 45.

Station Breskens 3: Zeemanshoop en Leng
Het station werkt sinds 1990 met de nog grotere Zeemanshoop (negentien meter lang, zes meter breed, snelheid 32 knopen = ongeveer 61 kilometer per uur), die aanligt aan een speciale steiger in de haven van Breskens. De Zeemanshoop wordt gebruikt door een beroepskapitein en zestien vrijwillige bemanningsleden en kan binnen tien minuten na alarmering op zee zijn. In 2004 werd een kleinere reddingsboot toegevoegd, de Forel, die in 2008 werd vervangen door de Leng (vijf meter lang, twee meter breed, snelheid 25 knopen = ongeveer 46 kilometer per uur).

Al langere tijd had de bemanning behoefte aan een apart verblijf voor onder andere voorbereiding, oefeningen en het doorspreken van acties. Dit verblijf werd in 1999 gerealiseerd en kreeg de naam Willem Burger.

Station Cadzand 1: vuurpijltoestel en mortier
Het station te Cadzand gaat terug tot 1891, toen er aan de kust een vuurpijltoestel werd gestationeerd. Van actieve redding was dus nog geen sprake, men beperkte zich tot waarschuwen. Dat veranderde in 1907-1908, toen een loods werd gebouwd bij de sluis aan het Uitwateringskanaal. De eerste reddingsactie was begin juli 1909, toen de Belgische klipper Niamor op het strand dreigde te worden geworpen. De Cadzandse vlet (genaamd Cadzand) bracht de klipper in veiligheid. Op het einde van dezelfde maand kwam het nog eens in actie bij het binnenloodsen van het vissersschip CZ 1 in de haven. Een jaar later werd het vuurpijltoestel vervangen door een effectievere mortier. Weer een jaar later, 9 juli 1911, kwam het twee keer om actie door de schepen Christina en Nunquam Perfectum te assisteren bij het bij harde wind binnenlopen van de haven.

Station Cadzand 2: Amerikaanse vliegenier
De vlet werd in 1923 vervangen door een tweede Cadzand, die tien jaar later al, in 1933, door brand verloren ging. De nieuwe vlet Zeeuws-Vlaanderen was een verbetering, vanwege de aangebouwde motor, zodat men niet alleen meer van menskracht afhankelijk was. Deze werd in 1936 weer vervangen door de tweede Zeeuws-Vlaanderen. Onder andere in april 1943 kwam de vlet in actie bij het redden van een Amerikaanse vliegenier. Vanwege het gevaar en de doeltreffendheid werden de schipper en een bemanningslid hiervoor gedecoreerd.

Tijdens de bevrijding werden vlet en boothuis beschadigd. Het gebouw met boothelling werd weer opgebouwd en een nieuwe vlet Zeeuws-Vlaanderen (III, vanaf 1948) aangeschaft. In 1955 werd het boothuis verplaatst en bij het nieuwe boothuis kwam een kraan voor het te water laten van de reddingsvlet. De laatste werd in 1961 vervangen door een modernere, de vierde Zeeuws-Vlaanderen. Een paar jaar later werd daarnaast een gemotoriseerde Zodiacs rubberboot aangeschaft.

Station Cadzand 3: Winifred Lucy Verkade-Clark en Han van Nievelt
Ook daarna zette de vernieuwing door. De Zodiacs werd in 1973 vervangen door de snelle reddingsboot de Tuimelaar, die bijna 30 jaar dienst heeft gedaan. De Tuimelaar is vele keren in actie gekomen en verleende, evenals de Breskense Javazee, hulp bij de Heraldcatastrofe in 1987. Van de vier Nederlandse reddingsboten was de Cadzandse boot de eerste die op de rampplek arriveerde.

Van 1997 tot 2002 kreeg het station er tijdelijk een boot bij, de grotere en snellere Jacoba Elisabeth. Sinds 2002 gebruiken de twaalf Cadzandse redders de Winifred Lucy Verkade-Clark (elf meter lang, vier meter breed, snelheid 35 knopen = bijna 65 kilometer per uur).

Intussen was in 1991 en 1999 het boothuis en de kraan vernieuwd. Het nieuwe boothuis kreeg de naam Han van Nievelt. Dit wordt door de vrijwilligers en de plaatselijke KNRM-commissie benut als opslag-, instructie- en vergaderruimte. Ook is er een kleine werkplaats.



Kanaalaanpassingen
Het Kanaal Teneuzen-Gent – essentieel voor de conomie van Zeeuws-Vlaanderen, dus ook het westen - is sinds de oorlog regelmatig vergroot en verdiept. De hierboven genoemde komst van Dow Chemical is in dit opzicht een belangrijke stimulans geweest. In jaren zestig werd het kanaal vernieuwd door verdieping en de aanleg van twee (inmiddels weer verdwenen) sluizen. In 1968 werden opnieuw twee nieuwe sluizen aangelegd, de West- en de Oostsluis. In 1986 werd de Middensluis gemoderniseerd. Verder werden de kanaalhavens verlengd en verruimd, waaronder de Zuiderkanaalhaven, de Zevenaarhaven en de Axelse Vlaktehaven. In 1975 volgde de aanleg van de Massagoedhaven en in 1978 de Braakmanhaven. Laatstgenoemde haven wordt gekenmerkt door een open verbinding met de Westerschelde.

 


Havenfaciliteiten op niveau
Intussen is het gezien de nationale en internationale concurrentie noodzakelijk gebleken de havenfaciliteiten op een hoog niveau te blijven houden en tegemoet te blijven komen aan moderne bedrijfsbehoeften. De zware concurrentie ten spijt is het kanaalgebruik in de afgelopen jaren na een dip rond 2000 blijven stijgen. Zo nam het aantal uitvarende en invarende schepen toe van (afgerond) 2100 respectievelijk 7400 in 1996, 2150 en 7050 in 2000 tot 2400 en 10850 in 2007.

Voor een soepel verloop, overleg en samenwerking met betrekking tot de kanaal- en zeehavenontwikkeling werd in 1971 het Havenschap Terneuzen opgericht waarin vertegenwoordigers zitting hadden van de lokale, provinciale en nationale overheden. In 1995 ging dit op in Seaports Zeeland, een publiek samenwerkingslichaam van de havens van Terneuzen en Vlissingen.