Komst van DOW
In de afgelopen decennia zijn er belangrijke innovaties gerealiseerd in het havengebied rond Terneuzen, vooral Terneuzen-West en Terneuzen-Kanaalzone. Een fors aantal bedrijven vestigde zich in het gebied, zoals Ovet, Elopak, Air Products en Broomchemie. Ook voor West-Zeeuws-Vlaanderen zijn deze ontwikkelingen van belang, voor toeleveringsbedrijven en als werkgever.  Vandaar dat in de geschiedschrijving van West-Zeeuws-Vlaanderen ook de recente ontwikkelingen in de kanaalzone betrokken moeten worden.

Van grote betekenis, niet alleen voor Terneuzen, maar voor het gehele gewest, was de vestiging in 1963 van een chemische fabriek van DOW Chemical in de Nieuw-Neuzenpolder aan de Westerschelde. Een paar jaar later was er een aanlegsteiger gebouwd voor de aanvoer van grondstoffen door schepen tot 22.000 ton. Tezelfdertijd breidde het bedrijf zich uit op de ingepolderde Mosselbanken en in de Paulinapolder. In de tweede helft van de jaren zestig werd het kanaal verruimd en verdiept en de zeehavenfaciliteiten verbeterd. Dat maakte transport mogelijk van schepen tot 60.000 ton. Overigens werden deze werken niet alleen uitgevoerd ten behoeve van DOW, maar ook voor andere kanaalindustrieën, alsmede voor de staalindustrie van Gent.

Vanaf de jaren zeventig ging de uitbouw van de zeehavenindustrie door. De goederenstroom nam voortdurend toe. Waren de aan- en afvoer over zee in 1965 nog respectievelijk 1.500 en 400 ton, in 2000 was dit volume verveelvoudigd tot 6.800 en 2.650 ton. DOW Chemical nam hiervan, als exporteur én importeur, het grootste gedeelte voor zijn rekening.


Bedrijfsluitingen in Terneuzen
Niet alle bedrijven waren zo succesvol. Een voorbeeld daarvan was De Schelde uit Vlissingen dat in 1966 in Terneuzen een zusteronderneming opende. Het bedrijf bleek in de jaren zeventig en tachtig niet op te kunnen tegen concurrentie uit lagelonenlanden en zag zich, dertig jaar na de opening, gedwongen tot sluiting. Een vergelijkbaar geval was scheepswerf TSM, dat vanaf de jaren zestig in de problemen kwam en in 1979 zijn activiteiten beëindigde.

Andere bedrijven die het loodje legden waren onder andere de stofzuigerfabrikant Excelsior (1965-1978),  de Finse pijpenfabrikant Finero (jaren negentig) en Philips Terneuzen.  Laatstgenoemd bedrijf had in 1963 een  flitslampenfabriek in Terneuzen geopend en een vliegende start gemaakt met 500 werknemers in het tweede jaar en 1200 in 1971. Daarna liep de vraag terug en schakelde men over op de productie van spaarlampen en werd het personeel gereduceerd (1988: 760). In de jaren negentig kromp het bedrijf verder (2000: 200 werknemers), vooral – opnieuw - door de verplaatsing van de lampenproductie naar lagelonenlanden.


Einde van de Cokesfabriek
Zuidelijker vond een paar jaar voor de millenniumwisseling een trieste gebeurtenis plaats, de sluiting van een van de oudste industrieën van de Kanaalzone. De Cokesfabriek van Sluiskil was in de oorlog getroffen door zowel een bombardement van de geallieerden als de afvoer van een deel van het machinepark. Pas in 1950 werd de productie herstart. In de daaropvolgende decennia draaide het redelijk tot goed. Door een verminderde vraag naar cokes en de crisis in de staalindustrie in de jaren negentig moest de onderneming in 1999 zijn bedrijfswerkzaamheden stoppen.


Kleine bedrijven
Veel vooroorlogse bedrijven en kleinere industrieën in West-Zeeuws-Vlaanderen, zoals melkfabrieken, vlasfabrieken en voedings-, meubel-, textielbedrijven, zeilmakerijen en scheepsbouw, waren verbonden met de landbouw en de visserij. Met de afname van het belang van deze bedrijfstakken ging ook de betekenis van deze bedrijven achteruit. Daarnaast speelde ook de oorlog en de geografie West-Zeeuws-Vlaanderen soms parten. Zo besloot het bedrijf Van Melle zijn activiteiten te verplaatsen van Breskens naar de Rotterdam en Vlaardingen, niet alleen vanwege de verwoesting van zijn gebombardeerde fabriek, maar ook vanwege de decentrale ligging van de West-Zeeuws-Vlaamse havenplaats. De sluiting van de beide beetwortelfabrieken in Sas van Gent was vooral het gevolg van zware concurrentie op de suikermarkt. De relatief kleine bedrijven waren gedwongen tot fusies met de CSM (1942) en de Suikerunie (1970), maar zij bleken desondanks niet in staat om hun productieproces rendabel te maken. Voor hun viel het doek in 1986 en 1987.


Diverse bedrijfsstrategieën
Er zijn meer verhalen van kleinschaligheid, concurrentie, fusie en sluiting. Zo was er in Aardenburg de Steenfabriek, die in 1993 als laatste van de vele voormalige West-Zeeuws-Vlaamse steenbakkerijen, werd gesloten.

Niettemin slaagde een fors aantal kleine ondernemingen zich met behulp van verscheidene bedrijfsstrategieën te handhaven en uit te breiden. Sommige beperkten zich strikt tot de lokale of regionale markt. Andere wisten snel in te spelen op de veranderende vraag. Weer andere zochten het in exceptionele kwaliteit of/en nichemarkten. Een voorbeeld van het laatste is het bedrijf Climanova te Eede, dat gespecialiseerd is in het optimaliseren van klimaatcondities bij industriële processen.


Bouwen en wonen
Veel landarbeiders die zonder werk waren komen te zitten vonden nieuw emplooi bij bouwbedrijven en aannemerijen. Dat gold vooral voor West-Zeeuws-Vlaanderen, waar de nood aan nieuw- en herbouw het grootst was en overheidssubsidies het hoogst. Tot in de jaren vijftig was sprake van woningnood. Dat probleem werd opgelost door de bouw van nieuwe wijken, bijvoorbeeld de Finlandwijk in Oostburg. Veel woningbouwprojecten kunnen gedefinieerd worden als sociale woningbouw. De nieuwe vesting of uitbreiding van industrieën in de Kanaalzone ging vergezeld van woningbouw voor werknemers, bijvoorbeeld in 1957 ten behoeve van de NSM te Sluiskil. Opvallend was hier de verdeling tussen eenvoudige woningen voor de ‘gewone werknemers’ en comfortabeler woningen voor het hoge en middenkader.  Vanaf de jaren zestig werd niet alleen meer ingezet op vergroting van de woningvoorraad, maar ook op verbetering van de huiskwaliteit.


Woningbouwverenigingen
Een belangrijke rol op het gebied van wonen speelden en spelen de woningbouwcoöperaties. De grootste in West-Zeeuws-Vlaanderen zijn de Algemene Woonstichting Zeeuws-Vlaanderen (Breskens) met 2000 huurwoningen en de Regionale Woningbouwvereniging Zeeuws-Vlaanderen, later hernoemd in  Woongoed, met 6300 woningen. Daarnaast zijn er verscheidene kleinere particuliere woningbouwverenigingen. Woonzorgcentra, verpleegtehuizen en aanleunwoningen worden beheerd door gespecialiseerde woonstichtingen.


Verschuiving van het economische zwaartepunt
Een van de opvallendste ontwikkelingen na de oorlog is de verschuiving van de eerste en de tweede economische sectoren: de landbouw/visserij, respectievelijk de industrie/nijverheid, naar de derde sector, de handel en diensten. Het aantal mensen in de laatste sector evolueerde in West-Zeeuws-Vlaanderen van 32 procent in 1947, 41 procent in 1960 en 69 procent in 1991. In 2000 was precies 75 procent van de beroepsbevolking in de dienstensector werkzaam. Die verschuiving had vooral te maken met de opkomst en de groei van de massaconsumptie en het massatoerisme.


Dorpswinkels
De meest zichtbare vorm van consumptieve detailhandel in het straatbeeld was en is de winkel. Hiervoor gold en geldt: hoe groter de plaats, des te  groter de klantenkring en het winkelaanbod. In ieder West-Zeeuws-Vlaams dorp was rond 1950 wel een slager, een bakker, groenteboer of een kruidenier, vaak meerdere. De melkboer deed iedere dag met zijn melkkar zijn ronde.
In de grotere plaatsen waren gespecialiseerder winkels, zoals een fietsenmaker of een textielwinkel. In een grote plaats als Oostburg waren ook apothekers, meubelwinkels, boekhandels en banken. Daar ontstonden winkelpromenades: straten bijna uitsluitend bestaande uit winkels, en winkelcentra: concentraties van verschillende winkels binnen één ruimte.


Supermarkten
In de loop van de jaren zestig kregen de dorpswinkels het steeds moeilijker. Dat had in de eerste plaats te maken met de grotere mobiliteit, die het voor de klanten mogelijk maakte te gaan winkelen in plaatsen met een groter en diverser winkelaanbod en prijzen te vergelijken. Een revolutie betekende de komst van de grootwinkelbedrijven, warenhuizen en supermarkten met hun uitgebreide aanbod aan goederen, zoals de Albert Heyn in Oostburg en de Edah in Breskens. Dit viel samen met het begin van de massaconsumptie. Veel dorpswinkels waren niet in staat hun klanten vast te houden en waren gedwongen te sluiten. Dit betekende niet alleen een verschraling van het aanbod in de dorpen, maar zette ook de leefbaarheid van de kernen onder druk.
Een bijzondere vorm van winkelnering vanaf de jaren zestig was de rijdende supermarkt of SRV-wagen (SRV staat voor Service). Zij zochten zelf hun klanten op, vooral in de kleinere dorpen. In de jaren zeventig en tachtig zijn de meeste, samen met de rijdende melkboer, verdwenen.


Sluis als koopstad
Sluis heeft een afwijkend winkelpatroon. Sluis heeft ondanks zijn geringe grootte een uitgebreid winkelbestand, waarvan de nadruk ligt op de kleinschaligheid. De klanten bestaan in belangrijke mate uit kooptoeristen. Een belangrijk voordeel bij de ontwikkeling van Sluis tot koopstadje was de zondagopenstelling. Dit had grote voordelen voor herhaalbezoeken van Vlaamse klanten.  Ook het relatief grote aantal restaurants vergroot de aantrekkingskracht. Niet in het minst dragen ook het belfort als statig centrumgebouw, de Kaai, het Kanaal en de wallen en het groen rond de stad bij aan de attractiviteit. Imago en scherp blijven op nieuwe ontwikkelingen in bezoek en bestedinggedrag zijn gericht op continuering van het massale kooptoerisme en bestedingen en daarmee de werkgelegenheid. Het aantal mensen werkzaam in de detailhandel is in Sluis bovengemiddeld groot.
Bedreigingen als het verdwijnen van het banktoerisme, de invoering van de euro en veel andere crises heeft Sluis tot op heden met glans weten te overwinnen. Vanzelfsprekend geeft dat echter geen garanties voor de toekomst.


Groei en afslanking
Financiële instellingen als banken en verzekeringen hebben na 1960 een flinke groei doorgemaakt. De voor de regio qua aantal werknemers belangrijkste waren de Raiffeissenbanken en de Boerenleenbanken. In 1972 fuseerden beide tot de Rabobank, waarvan de plaatselijke kantoren overigens een zelfstandige status hadden. Ook andere banken waren gedwongen tot fusies of werden opgeslokt door grotere. De grootste waren en zijn de ABN/Amro en de ING. Al deze banken hebben samen een fors aan kleinere, kantoren in West-Zeeuws-Vlaanderen. De laatste jaren is het aantal kantoren en ook het aantal werknemers aanzienlijk kleiner geworden. Opvallend was het relatief grote aantal bankmedewerkers in West-Zeeuws-Vlaanderen - dit hield ongetwijfeld verband met het kooptoerisme. De laatste jaren is een sanering aan de gang die geleid heeft tot beduidend minder filialen en medewerkers.


Zakelijke instellingen
Zakelijke instellingen als ontwerpers, commerciële bureaus, makelaars en juristen zijn eveneens gegroeid, al is de groei in deze bedrijfsklasse later (de jaren tachtig) ingezet. De reden voor de groei was de behoefte aan specialisten in bepaalde marktniches. Meestal gaat het dan ook om kleine of eenmansbedrijven. Tot de groep kunnen ook uitzendkrachten gerekend worden.

In West-Zeeuws-Vlaanderen waren banken en zakelijke instellingen in 2000 goed voor elf procent van de beroepsbevolking.


Ambtenaren, onderwijzers, zorg
De daling van het aantal arbeidsplaatsen in de landbouw werd gedeeltelijk gecompenseerd door een groei bij de overheid, het onderwijs en de zorg. De groeipercentages waren wel verschillend. Tussen 1960 en 1990 nam het aantal overheidsambtenaren op Zeeuwse schaal met ongeveer de helft toe, het aantal onderwijzers verdubbelde en in de zorg was zelfs sprake van een verviervoudiging. West-Zeeuws-Vlaanderen week hier duidelijk van af. In 2000 werkten er minder mensen bij de overheid en het onderwijs dan het Zeeuwse gemiddelde. Het aantal mensen werkzaam in de zorg was daarentegen gelijk. Dat heeft te maken met de bevolkingsgrootte en -samenstelling en de geringere omvang van de gemeente Sluis en gefinancierde zorginstellingen als werkgever. Vooral op Walcheren en Zuid-Beveland beschikt men over meer personeel.


Medische eerstelijnszorg
De eerstelijnszorg in Zeeuws-Vlaanderen is geregeld via de praktijk van zevenvijftig huisartsen. Zij werken samen in de koepelorganisatie Nucleus. Deze instelling maakt gebruik van drie dochterondernemingen ten behoeve van praktijkondersteuning en de huisartsenposten tijdens avond-, nacht- en weekendiensten.

Een aantal West-Zeeuws-Vlamingen betrekt zijn zorg overigens bij huisartsen in aangrenzend Vlaanderen.


Ziekenhuizen
De tweedelijnszorg wordt gevormd door vier ziekenhuizen voor de lichamelijke en één voor de geestelijke gezondheidszorg. De eerste vier vormen de Ziekenhuisgroep Zeeuws-Vlaanderen binnen ZorgSaam Zeeuws-Vlaanderen, de grootste zorgaanbieder van de streek. In West-Zeeuws-Vlaanderen ligt het Antoniusziekenhuis in Oostburg. Het oorspronkelijke pand dateerde uit 1932, werd in 1944 getroffen door beschietingen en hersteld. Het huidige gebouw dateert uit 1972. Daarnaast staan er in Terneuzen en Hulst.

De vier centra zijn goed voor jaarlijks 12.000 meerdaagse ziekenhuisbehandelingen en 10.000 dagbehandelingen. Samen werken er ongeveer tachtig specialisten en 1400 werknemers. Voor specialisaties wordt een beroep gedaan op de ziekenhuizen in Brugge en Gent. Zorgsaam Zeeuws-Vlaanderen verzorgt samen met Vervoersbedrijf Connexxion ook  ambulancediensten. Voor extreme noodgevallen is een Vlaamse traumahelikopter beschikbaar.


Psychische zorg
In Terneuzen bevindt zich een psychiatrisch ziekenhuis, dat wordt beheerd door Emergis, de Zeeuwse organisatie voor geestelijke gezondheidszorg. Zij verleent in West-Zeeuws-Vlaanderen in Oostburg en Groede verschillende typen van geestelijke zorg. Dagbehandeling, kinder- en jeugdpsychiatrie, verslavingszorg, maatschappelijk werk, beschermd wonen voor ouderen zijn slechts enkele voorbeelden.

 

Woonzorgcentra en verpleeghuizen

West-Zeeuws-Vlaanderen telt meerdere woonzorgcentra en verpleegtehuizen voor ouderen die niet meer zelfstandig kunnen wonen, Voorbeelden zijn Rozenoord in Sluis, De Hooge Plaaten en De Burght in Breskens. Zij worden, samen met verpleeghuis De Stelle in Oostburg, beheerd en geëxploiteerd door Stichting Woonzorg West-Zeeuws-Vlaanderen. De centra Coensdike in Aardenburg en Emmaüs in IJzendijke worden beheerd door ZorgSaam.


Dierenzorg
West-Zeeuws-Vlaanderen telt verscheidene dierenartsenpraktijken en dierenklinieken in IJzendijke, Aardenburg, Sluis en Oostburg. Een aantal in laatstgenoemde plaatsen zijn verenigd in Dierencentrum West. De praktijken hebben meestal meerdere werknemers, de grootste kunnen beschikken over specialisten, voor zowel huis- als landbouwdieren.

Het dierenasiel Zeeuws-Vlaanderen is gevestigd te Terneuzen. Het stelt zich ten doel om afgestane dieren op te vangen, te verzorgen en te herplaatsen bij een nieuwe eigenaar. Bij het asiel werken vier medewerkers, die ondersteund worden door stagiaires en vrijwilligers.